Voor verstandigen verborgen, aan kinderkens geopenbaard…

Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, 2 en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opgroeien (1) tot zaligheid (uw redding en eeuwig geluk), 3 indien gij geproefd (ondervonden) hebt, dat de Here goedertieren is. 4 En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, 5 en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. (1 Petrus 2 : 1 – 5)
Geloven is de kunst (1) om vast te houden aan de dingen die je met je verstand hebt geaccepteerd, ondanks je wisselende stemmingen. (C.S. Lewis, 1898-1963)

Geloven is steeds weer gaan naar en drinken uit de Bron. Drinken is het enige dat je een baby niet hoeft te leren, het is – naast het schreeuwen om z’n vader en moeder (2) en “vieze luiers maken” (3) – gegeven met de geboorte. Maar, dan wél drinken als je aangelegd wordt (2) – dat is: met lichaam en ziel, in al “onze bewegingen en ons bewogen zijn” – verlangen en grijpen naar en gegrepen zijn door Gods Woord, het Evangelie…
Drinken uit de bron, dat is voortdurend nodig en dat doe je natuurlijk dagelijks voor je zelf of met elkaar in gezin en/of familie én dat doe je met elkaar in de samenkomsten van de gemeente van Jezus Christus…

Zie ook “Wedergeboorte – ons steeds weer gaan naar en putten uit de bron

(1) Geloven en opgroeien daarin is een kracht en werk van de Heilige Geest (waarom we steeds weer vragen in de bede “geef ons heden ons dagelijks Brood“) en beslist geen kunst (kunde) of werk van mensen en/of een macht van het mensenverstand… Het wordt trouwens op geen enkele plaats in de Bijbel op die manier omschreven, integendeel!
(2) Denk hierbij aan onze drie-enige God als Vader en aan de Kerk (gemeente) als moeder…
(3) Het is nodig van geboorte af aan je te laten wassen en verschonen: Doop en Avondmaal.
1 O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. 2 Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige. 3 Neigt uw oor en komt tot Mij; hoort, opdat uw ziel leve; (uit Jesaja 55)
37 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39 (En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.) (uit Johannes 8)
25 In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik dank U, Vader, Heere van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan kinderkens geopenbaard. 26 Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen. (…) 28 Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. 29 Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel;  (uit Matteüs 11)

Hoe goed is het te zingen voor onze God,
hoe heerlijk hem onze lof te brengen.
2 De bouwer van Jeruzalem, dat is de HEER,
hij brengt de ballingen van Israël bijeen.
3 Hij geneest wie gebroken zijn
en verzorgt hun diepe wonden.

4 Hij bepaalt het getal van de sterren,
hij roept ze alle bij hun naam.
5 Groot is onze Heer en oppermachtig,
zijn inzicht is niet te meten.
6 De HEER richt de vernederden op
en drukt de goddelozen neer.

7 Hef voor de HEER een hymne aan,
zing voor onze God een lied bij de lier,
8 voor hem die de hemel met wolken bedekt,
die de aarde met regen doordrenkt,
die het gras op de bergen laat groeien,
9 die voedsel geeft aan de dieren,
aan de roepende jongen van de raaf.

10 Niet de kracht van paarden verheugt hem,
niet de sterkte van soldaten geeft hem vreugde,
11 vreugde vindt de HEER in wie hem eren
en in wie hopen op zijn liefde en trouw.
(…)

Uit Psalm 147