Wanneer de één op de ander neerziet…

Worden als een kind…

Van 1518-1521 houdt Luther zijn tweede ‘Psalmen-vorlesung’ op de universiteit van Wittenberg. In een college over Psalm 8 zegt hij bij vers 3 o.a. iets over de aard en natuur van Gods kinderen: ‘Want kinderen vertederen, verblijden of overwinnen ons niet door hun macht, wijsheid en kracht, maar door hun machteloosheid, onwetendheid en kwetsbaarheid. Zo overwinnen zij die Christus loven en prijzen, ook niet door wereldlijke macht, niet door woorden van menselijke wijsheid, maar door de dwaasheid der prediking en de ergernis van het kruis.’ In dezelfde trant zegt Luther nog meer prachtige dingen en dan volgt ons citaat:

‘In de tweede plaats: “Uit de mond van jonge kinderen en zuigelingen” (vgl. Psalm 8:3). Hier wordt aan elke dienaar van het Woord geleerd dat hij als een kind en zuigeling moet worden mét de kinderen en zuigelingen (1). Dat leert Paulus ook: ‘Allen ben ik alles geworden, opdat ik toch enigen zou zalig maken’ (vgl. 1 Korinthe 9:20 vv). Dat wil zeggen: dat hij er voor zorgde dat hij op niemand neerkeek en niemand verachtte, of sommige mensen niet kon verdragen of hen verafschuwde – hoe onaanzienlijk en oneerbaar ze ook mochten zijn.(2) Net als de kleine kinderen doen, die in hun eenvoud van geen onderscheid en aanzien van personen weten, maar met alle mensen op dezelfde manier omgaan.

Zó moeten ook de predikanten en de dienaars van het Woord zich tegenover iedereen gedragen en de persoon van de mens niet aanzien. Het is een gevaarlijke en schadelijke eigenschap voor een dienaar van het Woord, wanneer hij zich anders gedraagt tegenover machtigen en vermogenden en anders tegenover eenvoudigen en armen. Dit temeer, omdat hij toch gezonden is om iedereen te dienen, geen mens naar de mond te praten en niemand te verachten.

Je kan in de Schrift nauwelijks een grotere zonde vinden, die de Geest van God meer bestraft en bestrijdt, dan het verkeerde en ongepaste aanzien van personen. Dat komt omdat het heel moeilijk is om je er niet aan te storen wat de mens aan de buitenkant [letterlijk: in zijn vermomming!] schijnt te zijn. Zoals alle mensen ons zichtbaar voorkomen, zo moeten wij hen in de onzichtbare God liefhebben en hun zaligheid zoeken.

Maarten Luther: Operationes in Psalmos 1518-1521, WA 5, 258, 1-10, weergave W(1) 4, S. 762 vv
Bron:  www.maartenluther.com
(1) Zie voor verduidelijking van deze tekstverklaring o.a. Mattheus 11:25 en 18:3 en 1 Korintiërs 12 en Jakobus 2  (laatste teksten deels hieronder opgenomen)
(2) Zie o.a.  Romeinen 1, waar Paulus zegt zich in zijn optreden voor de verkondiging van het Evangelie dienstbaar te hebben gemaakt aan mensen uit beschaafde en onbeschaafde volken en aan geletterde en ongeletterde mensen. 
22 Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk. 23 De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect 24 dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, 25 zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen. 26 Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt, lijden alle andere mee; wanneer één lichaamsdeel met respect behandeld wordt, delen alle andere in die vreugde. 27 Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit. (Uit 1 Korintiërs 12)
5 Luister, geliefde broeders en zusters: heeft God niet juist hen die naar wereldse maatstaven arm zijn, uitgekozen om rijk te zijn door het geloof en deel te krijgen aan het koninkrijk dat hij heeft beloofd aan wie hem liefhebben? 6 Maar u behandelt arme mensen met minachting. Zijn het dan niet de rijken die u onderdrukken en u voor de rechter slepen? 7 Zijn zij het niet die de voortreffelijke naam die over u is uitgesproken, door het slijk halen? 8 Wanneer u echter het koninklijke gebod volbrengt dat de Schrift geeft: ‘Heb uw naaste lief als uzelf,’ dan handelt u juist. 9 Maar als u op het uiterlijk afgaat, begaat u een zonde en bestempelt de wet u als overtreders. 10 Wie de hele wet onderhoudt maar op één punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in gebreke. 11 Want hij die gezegd heeft: ‘Pleeg geen overspel,’ heeft ook gezegd: ‘Pleeg geen moord.’  (1) Als u geen overspel pleegt maar wel een moord, overtreedt u toch de wet. 12 Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt. 13 Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen; maar de barmhartigheid overwint het oordeel.  (Uit Jakobus 2) – (1) Matteüs 5 : 21-26

Gebed (uit Psalm 19, NBV)

Bescherm mij, uw dienaar, en laat hoogmoed
niet over mij heersen, dan zal ik volmaakt zijn
en bevrijd van grote zonde.
Laten de woorden van mijn mond u behagen,
de overpeinzingen van mijn hart u bekoren,
HEER, mijn rots, mijn bevrijder.