Uw wil geschiede… (2)

Is het de Liefde of onze geldingsdrang?

1 Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak,
maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal.
2 Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette,
maar ik had de liefde niet, ik ware niets.
3 Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand,
maar had de liefde niet, het baatte mij niets. (Uit 1 Korintiërs 13)
(3a). Al ware het dat ik de gave van genezing had en veel mensen hiermee bijstand bood, maar ik had de liefde niet, dan is dat niet heilzaam voor mij.
(3b) Al ware het dat ik de gave van welsprekendheid had en dat ik mijn organisatietalent en populariteit weet in te zetten om velen weer bij het evangelie te bepalen en voor Jezus te interesseren, maar ik had de liefde niet, ik betekende niets.

Wat lijkt het heerlijk om (zelf) over verschillende van bovengenoemde geloofs- of geestesgaven te kunnen beschikken, al zouden het er maar één of twee zijn van de hierboven genoemde gaven en krachten en/of middelen… Hoeveel goeds zouden wij en anderen daar niet van kunnen genieten en er voordeel van kunnen hebben?! Zouden we zo niet al heel veel kunnen betekenen voor de mensen om ons heen, voor onze broeders en zusters, voor onze gemeente en de reputatie van onze gemeente, of voor de mensen buiten onze gemeente? Zouden  we hiermee de (meerdere) eer en glorie van onze God niet sowieso dienen en verhogen?! Wordt dan met deze eis van “de liefde”, aan ons en onze medemensen, die toch onder de indruk kunnen komen en zeker ook profijt hebben van bovengenoemde gaven en krachten en inzet van middelen, zo niet tekort gedaan? En is en wordt de eer van God werkelijk tekort gedaan, als (later) blijken zou, dat ik of een ander, al die gaven en krachten en middelen zou hebben ingezet  zonder “de liefde”?

In het hierboven aangehaalde Bijbelgedeelte gaat het niet om de liefde die wij kunnen geven, maar om de Liefde die van God komt en ons (eerst) gegeven moet worden en ons alleen gegeven wordt wanneer wij God daarom bidden en Zijn liefde alle ruimte en voorrang geven in ons doen en laten.  Want als het om dé Liefde en om de liefdevolle inzet van gaven en krachten en middelen gaat, dan komt echt alles van één kant. Van Gods kant! En daarom moeten wij Hem niet voor de voeten lopen met de eer en de liefde die wij Hem en onze naasten menen te kunnen en moeten geven. Wij moeten zeker weten dat alleen dé Liefde van onze drie-enige God onze drijfveer is, wanneer wij ons inzetten voor en met de hierboven genoemde gaven en krachten en middelen. En wanneer we ons daar niet van verzekerd hebben en steeds weer verzekeren, dan weten we niet (meer) door welke krachten we ons dan (nog) wel laten beïnvloeden en leiden. Dan is dat niet meer de Liefde van en tot God (zijn gave), maar dan zijn of worden het eigen motieven en bedenksels (en/of kwader), die ons ertoe drijven om God en onze naaste liefde te bewijzen en te eren. En dan komt niet (meer) Gods Woord en ons gebed, maar wat wij mens(en) wensen en kunnen bedenken op de voorgrond en zelfs in het middelpunt te staan. En dat laatste dat is te veel eer en te zwaar en te groot voor een mens. Daaraan gaat een mens zeker ten onder als God het niet genadig verhoedt.

Maar hoe voorkomen wij dat niet de liefde van God, maar onze eigen wensen en plannen om God en de naaste te dienen centraal staan in ons leven en in het leven van de gemeente? Dat kan alleen wanneer we net als onze Heer Jezus Christus, gehoorzaam willen zijn en gehoorzaamheid willen leren uit Gods Woord. Wanneer we in navolging van Hem ook vol overgave en met alle ernst (leren) bidden: “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Daarmee geven we al ons eigen wensen en streven uit handen en belijden we: Of en onder welke omstandigheden ik nu (voort)leef, of dat ik sterf, het is Uw goede liefdevolle Vaderhand die mijn leven leidt, en ik erken en belijd, dat U – altijd beter dan ikzelf – weet en doet wat goed is voor mij. En daarom is mijn komen en bidden tot U steeds weer mijn voluit erkennen en belijden van Uw liefdevolle Vaderzorg en trouw! Uw liefde en trouw, die U mij bewezen hebt en ook vandaag weer bewijst in en door Uw lieve Zoon, onze Heer Jezus Christus. In Zijn Naam en in navolging van Hem, bid ik eerbiedig “Uw wil geschiede” door de kracht van Uw Heilige Geest, Die ook mij (!) gegeven is.

Bovenstaande woorden kunnen we niet beter biddend aan onze drie-enige God voorleggen en belijden, dan door en met het uitspreken van het Onze Vader gebed. Laten we dit dan ook steeds weer doen door dagelijks persoonlijk en in alle rust, alle bedes van dit gebed (liefst hardop) eerbiedig en heel bewust uit te spreken voor het aangezicht van God.

5 Vertrouw op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet.
6 Ken Hem in al je wegen, dan zal Híj je paden rechtmaken.
Uit Spreuken 3

23 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten.
24 Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg. 
(Uit Psalm 139)

22 Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn,
want zijn barmhartigheden houden niet op,
23 elke morgen zijn zij nieuw,
groot is uw trouw!
24 Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here,
daarom zal ik op Hem hopen.
25 Goed is de Here voor wie Hem verwachten,
voor de ziel die Hem zoekt;
26 goed is het, in stilheid te wachten
op het heil des Heren;
27 goed is het voor de man,
dat hij een juk in zijn jeugd draagt.
28 Hij zitte eenzaam en zwijge stil,
als Hij het hem heeft opgelegd.
29 Hij drukke zijn mond in het stof,
misschien is er hoop.
30 Hij biede de wang aan wie hem slaat,
hij worde verzadigd van smaad.
31 Want niet voor eeuwig verstoot
de Here.
32 Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich
naar de grootheid van zijn gunstbewijzen.
33 Immers niet van harte verdrukt
en bedroeft Hij de mensenkinderen.
(Uit Klaagliederen 3)

Zie verder ook webpagina “Zondag 9