Wie is eigenaar van de kinderen in Christus gemeente? De Waarheid of de leugen(aar)?

” 14 Dit schrijf ik u, hoewel ik vrij spoedig tot u hoop te komen. 15 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid ( 1 Tim. 3 : 14-15)

Geliefde gemeente van onze Here Jezus Christus!

Wat was dàt een prachtig begin van onze Catechismus, van ons zondagavond leerboek, waar we verleden week over spraken, nietwaar? Over der Christenen enige tróóst. We zagen: die bestond, en bestààt, hierin, dat ze niet van zichzelf zijn, maar dat ze van Iemand anders zijn. Dat Jezus Christus Zijn hand op hen gelegd heeft, en Z’n stempel op hun voorhoofd gezet, en daarmee gezegd heeft: “Van Míj! Dit mensenkind behoort Míj!”. We kunnen het ons indenken hoe zúlke taal onze arme vervolgde voorouders uit het jaar 1563 en daarna zal hebben toegesproken! ’t Kwam erop ààn! ’t Leven was angstig, de brandstapels róókten! Toen verscheen er juist een boekje dat begon met de vraag: “Wat is uw enige troost in leven en in sterven…?”, en dat verder ging met het antwoord: “Dat ik, hélemaal, met lichaam en ziel, àltijd, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus’ eigen, eigendom ben”. Iedereen, die tóén bij de Schrift leefde, herkende er onmiddellijk de stem in van Paulus, van Petrus, en van de andere apostelen; die hadden zo óók al gesproken! Ik heb u daar verleden week een paar staaltjes van laten zien. Om er nog even één te herhalen, waar vooral vraag en antwoord 1 op rust: uit Romeinen 14, weet u nog? “… Want niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf; want als wij leven, het is voor de Here” Paulus bedoelt daar: het is voor de Here Jezus, het is voor de Héér, Jezus “… en als we sterven: het is voor de Héér, onze Eigenaar, onze Kúrios, de Heer. Hetzij we dan leven, hetzij we sterven, we zijn van de Here. Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden Hij heeft het verdiend! opdat Hij èn over doden, èn over levenden héérschappij zou voeren, Kúrios zou zijn.

Gij echter, wat oordeelt gij uw broeder…?” Ja, want weet u het nog? ’t Was eigenlijk een heel practische aangelegenheid toen! De apostel had de Christenen te Rome tevoren immers gewaarschuwd om niet hun handen aan mekaar te branden: bij ’t ruzie maken! Want dàt zat er eigenlijk achter! Dàt is de historische achtergrond van dat mooie stuk! Want Chrístenen waren gekóchten! Waren bezíttingen! Waren slàven van Christus! Dus: handen àf van eigendommen van Menéér Christus, van de Héér, de Kurios, de Eigenaar Christus! Van mensen die vallen onder Zíjn jurisdictie, over wie Híj, Híj alle rechten heeft. Alle rechten, zelfs over hun kinderen, net als vroeger jaren op de plantages: slaven waren van de eigenaar, en de kinderen die ze kregen, óók! Zó, dàt is de achtergrond van Romeinen 14. Ook op de kínderen van Z’n gekochten heeft de Koning, de Kurios, de Eigenaar, Jezus, Z’n hand gelegd en gezegd: “Die zijn van Mij! Apart! Voor Míj! Geheiligd! Heilig gemaakt! Voor Míj!!”. (1 Korinte 7:14).

Zo begón ze, die belijdenis voor oud en jong. Ja, ook voor jóng! En we hebben toen ook gezien op welke manier onze voorouders zichzelf, èn hun kinderen, ín dat geloof, ín die belijdenis hebben zoeken te bevestigen. Eenvoudig: door middel van onderwijs, onderwíjzing, dóór onderwijzing! Ook weer zo echt schriftuurlijk! Want hoe vaak staat dat nou ook niet in de bijbel: dat het ons maar niet ààn komt waaien, maar dat een mens moet beginnen te onderwijzen de liefsten die je hebt in de wereld, en dat zijn: je kínderen! Dat ouders hun kinderen die vreze des Heren moeten léren! Hoort u Mózes daarover alreeds in Deuteronomium 6: “…Wat ik u heden gebied zal op de tàfel van uw hart geschreven zijn…”; “hart” is in de Bijbel vaak een woord voor “geheugen”, “memorie” ; “…zal bij uzèlf, de ouderen, in het memorieboek geschreven zijn…”. Maar dan gaat Mozes zó verder: “Ge zult het uw kinderen inprenten en erover spreken…” en dan moet u denken aan een Palestijnse woning, waar je overdag en ’s nachts altijd bij elkaar bent; ze slapen met de voeten naar elkaar toe, oud en jong “… en daarover spreken wanneer ge in uw huis zit, en wanneer ge onderweg zijt, en wanneer u neerligt…”. Met elkaar: vader en moeder en de kinderen “… en wanneer u opstaat…”: over de Hére praten! Over Jahweh, de God van Israël, de Bezítter! Daar begon Mózes al mee!

Nu, díé wenk, om te onderwijzen, die hebben onze voorouders ter harte genomen, doordat ze hun mooie troostrijke leerboekje zó hebben ingericht: na de inleiding hebben ze laten volgen drie hoofdstukken, naar de oude regel: “qui bene distinguit bene docet”: wie goed onderscheidt, distincties weet te maken, die geeft goed les. Hèlder zijn, da’s een eerste vereiste van lesgeven! Nu, toen kwamen de drie hoofd¬stukken. Uit het eerste hoofd-stuk was te leren hoe groot de zonde en de ellende waren van die Christenen over wie het ging in vraag en antwoord 1: de zonde en ellende. Het tweede hoofd¬stuk, daar was uit te leren hoe ze van al hun zonden en ellende verlost werden, en uit het derde hoofd-stuk was te leren hoe ze, die Christenen van vraag en antwoord 1, hoe ze, van zulke ellende verlost, God de dank ervoor zouden brengen.

(…)

Uit een preek van ds. C. Vonk (ƚ 1993) over Zondag 2 van de Heidelbergse Catechismus.
Lees de hele preek: Ds Cvonk HC Zondag 02
Ds. C. Vonk preekte over de Heidelbergse Catechismus 40 jaar lang, tot 1973. In 1950 begon hij de serie De Voorzeide Leer met een verklaring van de catechismus. Na zijn emeritaat schreef hij een herziene en verkorte uitgave. Deze wordt nu voor het eerst beschikbaar gesteld en is als nieuwe uitgave te bestellen bij Uitgeverij Buijten en Schipperheijn.

 

Plaats een reactie