Zesde bede: En leid ons niet in verzoeking
Als het woordje verzoeking niet zo algemeen en bekend was had ik liever het woordje ‘aanvechting’ gebruikt. Want het is duidelijker uitgedrukt als we zeggen: ‘En leid ons niet in aanvechtingen.’ In dit gebed leren wij hoe ellendig dit aardse leven is. Dit leven is puur en alleen één lange aanvechting. Het is niet verstandig om te denken dat hier beneden vrede en rust te vinden is. Niemand zal het zover brengen. Het is alles vergeefs, hoezeer wij ook allen naar rust en vrede verlangen. Het leven is en blijft vol aanvechtingen.
Daarom bidden we niet: ‘Neem de aanvechtingen van ons,’ maar we bidden: ‘Leid ons niet ín aanvechtingen.’ Als iemand die zegt: ‘Wij zijn van alle kanten omgeven en omringd met aanvechtingen en kunnen ons er onmogelijk van verlossen, maar, o Vader, help ons toch dat wij er niet in toestemmen en door overwonnen en overheerst worden.’ Want wie er in toestemt, die zondigt niet alleen, maar wordt ook een gevangene van de zonde.
Je kunt je echter wel verdedigen en raad krijgen door in gebed God om hulp te bidden. In het boek over het leven van de [woestijn]vaders lees ik dat een jonge broeder begeert om van zijn zondige gedachten verlost te worden. Toen sprak de oude vader: ‘Lieve broeder, dat de vogels in de lucht je over het hoofd vliegen, kan je niet helpen; waar je wél voor moet bidden is, dat ze in je haren geen nest bouwen.’ Net zoals Augustinus zegt: dat wij ons in verzoeking en aanvechting niet zelf kunnen verweren, maar, om er toch niet door overwonnen te worden, kan je met bidden en roepen tot God deze wel weerstaan (1).