Afstamming van Abraham: vlees of Geest?

Uit Johannes 8: 
53 U bent toch niet meer dan onze vader Abraham, die ook gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven. Voor wie geeft U Zichzelf uit? 54 Jezus antwoordde: Als Ik Mijzelf eer, betekent Mijn eer niets; Mijn Vader is het Die Mij eert, van Wie u zegt dat Hij uw God is.
55 En u kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en als Ik zeg dat Ik Hem niet ken, ben Ik, net als u, een leugenaar. Maar Ik ken Hem en neem Zijn woord in acht.
56 Abraham, uw vader, verheugde zich er sterk op dat hij Mijn dag zou zien, en hij heeft die gezien en heeft zich verblijd. 57 De Joden dan zeiden tegen Hem: U bent nog geen vijftig jaar en hebt U Abraham gezien?
58 Jezus zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik.
Uit Openbaring 21:
16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkendemorgenster.

In Galaten 3 : 29 onderwijst Paulus een gemeente uit de heidenen, die sterk te lijden had onder judaïstische propaganda binnen de kerk: Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen. We vinden hier een gedachtegang, die geheel aansluit bij Christus’ eigen woorden.

Ook hier staat de vraag “wie is het zaad van Abraham” in het middelpunt. Daarop rustte de judaïstische propaganda: wij Joden zijn het zaad van Abraham, en daarom bent u Galatiërs van ons afhankelijk. Slechts in zoverre wij u bij ons inlijven, is er voor u een kans op een zeker afgeleid erfrecht. De Judaïsten in de gemeenten van Galatië stonden evenmin als de Joden uit Johannes 8 afwijzend tegenover de Christus: ze waren immers leden van die gemeenten, en oefenden er invloed uit. Maar ze hielden sterk vast aan hun Judaïstisch grondbeginsel: wij zijn nakomelingen van Abraham en de wettige erfgenamen.

Paulus echter werpt heel die leer omver: indien gij, Galatiërs, van Christus zijt, dan, en alleen dan, bent u het zaad van Abraham. (Galaten 3:7 en 8)

Hierin ligt opgesloten een van de fundamentele stukken van het Evangelie: Jezus Christus is in de volle zin kind van Abraham. Hem erkent God als Zijn kind, als de waarachtigen Mens, en als de Reine. Hij is dan ook de enige wettige erfgenaam van de erfenis der wereld. In den grond der zaak heeft zelfs Abraham zijn bijzondere positie aan de Christus te danken.

In Johannes 8 komt dit punt aan de orde, als de Joden vanuit hun grondbeginsel zeggen: u bent toch niet meer dan onze vader Abraham? Waarop Jezus antwoordt: Abraham zelf heeft Mijn meerderheid erkend: hij heeft zich erop verheugd Mijn dag te zien, en hij heeft die gezien en heeft zich daarin verblijd.

Het Judaïsme heeft van Abraham een bovenmenselijke gestalte gemaakt: een rein mens, die door zijn eigen reinheid al zijn nakomelingen tot reinen maakt. Maar Christus ziet Abraham anders, zoals ook het Oude Testament Abraham anders tekent dan bijvoorbeeld de judaïstische auteur van het boek Jezus Sirach. In het Oude Testament en nog duidelijker in de tekening die de Christus van Abraham geeft is hij een nederig man, die zijn afhankelijkheid van de komenden Christus zeer goed weet en gaarne erkent.

Abraham is een van de werktuigen, die gebruikt worden tot de komst van de Christus. Abraham is een werktuig van Gods genade in Christus, en de bloedband, die Christus met Abraham verbindt is een werktuig en voertuig van die genade. Het is de Christus, Die de zin van het zaad-van-Abraham-zijn aan het licht brengt, zoals Hij de zin der historie als heilsgeschiedenis aan het licht brengt.

Het Judaïsme heeft die zin principieel vervalst, en de zaak “op zijn kop gezet”. Daarom is het Judaïsme zo’n dodelijk gif, omdat het de heilsfeiten en de woorden Gods en het Verbond met Abraham en de openbaringsgeschiedenis en de roeping van het openbaringsvolk gebruikt als bouwstenen voor een afvallige wereldbeschouwing.

Dit dodelijk gif zag Paulus binnendringen in de gemeenten van Galatië. Hij zet de zaken weer recht door te zeggen: Christus is het ware zaad van Abraham, Hij is het die de zin van het zaad van Abraham aan het licht brengt, Hij is de wettige Erfgenaam, en wie Zijn eigendom is, deelt om die reden in Zijn heilshistorische positie, en is bij gevolg zaad van Abraham en erfgenaam naar de belofte.

We komen hier dan ook niet verder, wanneer we met een gangbare beschouwing de onderscheiding invoeren van het “natuurlijke” en het “geestelijke” zaad van Abraham.

Christus is het zaad van Abraham, en niet minder “natuurlijk” dan “geestelijk”. Dit “natuurlijke” is hier van zoveel gewicht, dat we bij verwaarlozing ervan de belijdenis van de Christus loslaten en uitkomen bij een soort docetisme. Want indien het onbelangrijk is, dat de Christus het “natuurlijke” zaad van Abraham is, dan is Zijn menselijke natuur onbelangrijk, en mogen we ook wel aannemen, dat Hij slechts in schijn een menselijke natuur bezat.

Om die reden was het ook volstrekt niet zonder betekenis, dat de Joden de “natuurlijke” kinderen van Abraham waren. Stelt men hier de “natuurlijke” kinderen van Abraham tegenover de “geestelijke”, dan komt men er gemakkelijk toe, heel het Oude Testament als het “natuurlijke” boek te stellen tegenover het Nieuwe Testament als het “geestelijke”. Maar zulk een onderscheiding van “natuurlijk” en “geestelijk” is niet naar de Schrift.

Het Judaïsme heeft de heilsfeiten, o.a. de bloedband met Abraham, gewrongen in een afvallige wereldbeschouwing; maar de verwerping van die wereldbeschouwing mag nooit aanleiding worden tot een verwerping of gering-achting van die heilsfeiten. Want in dat geval gaat men het creatuurlijk (schepselmatig) verschil van natuurlijk en geestelijk omvormen tot een tegenstelling, waarbij het natuurlijke het lagere en misschien zelfs minderwaardige wordt.

Het natuurlijke en het geestelijke naar de Schrift behoren bijeen: het geestelijke betekent niet de verdwijning van het natuurlijke, evenmin als de tijd van de Geest de verdwijning van het vlees zou betekenen. Ook in de volmaking bestaat het vlees ten volle; de kerk van alle eeuwen heeft dit beleden met “ik geloof de opstanding van het vlees” (“het vlees” hier in de betekenis van “ons lichaam” – AJ).

De erfenis der wereld is dan ook niet iets “geestelijks” in tegenstelling tot het “natuurlijke”. Zij is niet een andere onstoffelijke wereld, maar zij is de vernieuwde schepping, met bomen en planten, en mensen van vlees en bloed. Want als de Schrift leert, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet zullen beërven, duidt dit op de periode van het vlees, het natuurlijke dat eerst is. Evengoed als de term “geestelijk lichaam” niet kan doelen op iets onstoffelijks, maar op mensenleven, dat in volmaking de tweede periode der historie heeft bereikt. Het lichaam van Jezus Christus is een geestelijk lichaam, en wij noemen het “ons vlees in den hemel”. (Zie o.a. 1 Korintiërs 15 : 35-58)

Van hoe grote betekenis dit “natuurlijke” wel is, zien we in de geschiedenis van de jonge christelijke kerk. in alle gemeenten, die door de apostelen werden gesticht, waren Christenen uit de Joden en uit de heidenen. De Joden hadden in die gemeenten een onvervangbare taak: zij moesten die christenen uit de heidenen — niet, judaïstisch, tyranniseren en moedeloos maken — maar als ware, nederige natuurlijke én geestelijke kinderen van Abraham de christenen uit de heidenen dienen met hun zoveel diepere kennis van Gods Woord.

Zij moesten die pas bekeerde heidenen opvoeden tot volwaşsen christendom. Zij hebben dat gedaan, en hun getrouwheid is een middel geweest, waardoor Christus Zijn kerk gebouwd heeft. Hun taak ging nog verder: zij moesten in die gemeenten opgaan, er moesten huwelijken gesloten worden tussen de kinderen van de Christenen uit de Joden en die uit de heidenen. Zij mochten zo’n huwelijk niet onrein achten, en er zijn er velen geweest, die deze roeping hebben verstaan.

Bron: “Eerst de Jood maar ook de Griek” van prof. dr. K.J. Popma

Zie ook: Het Joodse volk: kinderen naar “het vlees”?