Over de ernst van de doop…

Woorden van Maarten Luther:

Dit zeg ik, omdat ik [Luther] dagelijks zie en hoor, met hoeveel laksheid en weinig ernst, om niet te zeg­gen lichtvaardigheid, men het hoogheilige, troostrijke sacrament van de doop bedient aan kinderen. Eén van de oorzaken daarvan is, meen ik, dat de mensen die er omheen staan, niets begrijpen van wat er gezegd en gedaan wordt.

Ik vraag echter vanwege de christelijke trouw, dat allen die dopen, die kinderen ten doop houden en die er omheen staan, het voortreffelijke werk en de grote ernst, die hierin gelegen is, ter harte te nemen. Want in de woorden van deze gebeden hoort u met hoeveel zorg en ernst de christelijke kerk het kindje tot de doop brengt en met zo onweerlegbare, ontwijfelbare woorden voor God belijdt, dat het in de macht van de duivel is en een kind is van zonde en onge­nade. U hoort hoe ijverig de kerk door de doop om hulp en genade vraagt, opdat het een kind van God mag worden (beter: Ook echt als gedoopt kind van God zal leven en Gods Geest niet weerstaan, maar bij het groeien naar zelfstandigheid en volwassenheid zal toenemen in genade bij God en mensen (=wedergeboren léven) – zie ook (1),(2), (3) en (5!) onderaan deze pagina – AJ).

Daarom moet u bedenken dat het beslist geen grap is, tegen de duivel in te gaan, en die niet alleen van het kindje weg te jagen, maar ook het kindje deze machtige vijand zijn leven lang op de nek te schuiven. Het is dus hard nodig het arme kindje met het hele hart en met een sterk geloof bij te staan, en om zeer aandachtig te vragen of God het, zoals deze gebeden zeggen, niet alleen uit de macht van de duivel verlost, maar het ook zo sterk maakt dat het tegenover hem als een ridder standhoudt in leven en sterven. En ik maak me er zorgen over dat het ook daarom met de meesten na hun doop zo slecht gaat, omdat men zo koel en nalatig met hen is omgegaan, en bij de doop zo totaal  zonder ernst voor hen heeft gebeden (2)

Let erop dat u in het ware geloof staat, naar Gods Woord luistert en ernstig meebidt. Want als de dienaar zegt: ‘laten wij bidden’, dan vermaant hij u steeds om met hem mee te bidden. Ook zullen alle doopouders en degenen die er omheen staan, mét hem de woorden van zijn gebed tot God in hun hart spre­ken. Daarom zal de dienaar deze gebeden heel duidelijk en langzaam spreken, zodat de ouders het kunnen horen en verstaan en de ouders ook eensgezind in hun hart met de dienaar meebidden (2). Zij zullen de nood van het kindje in alle ernst voor God neerleggen, en ook zelf met al hun vermogen vóór het kind tegen de duivel strijden. Zodat het duidelijk blijkt dat het ernst bij hen is en dat de duivel geen bedenksel is.

Das Taufbüchlein verdeutschet, 1523, vgl. WA 12, 47, 24 – 48, 3 (verkort)
(1) Hierbij opgemerkt dat een mensenkind van nature “aan de toorn van God onderworpen is”, maar dat kinderen van gelovige, biddende ouders geboren worden en leven onder al Gods beloften in Christus toegezegd (Zijn genadige toezeggingen (2) én Zijn toornige bedreigingen) aan zijn volk/gemeente. De gelovige ouders mogen dit voor de ogen van de hele gemeente ook aan hun nieuw geboren kindje door de Doop laten bevestigen en de hele gemeente spreekt in het dankgebed na de Doop hierop haar amen uit. Zie ook: Dankzegging na de doop (klassiek doopformulier)
(
2) Zie de belofte om de Heilige Geest te schenken op het gebed in Lukas 119 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 11 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.’
(3) Ons burgerrecht ligt vast in de hemel, niet in onszelf, bijvoorbeeld in Fillipenzen 3: 20 Maar wij hebben ons burgerrecht in de hemel, en van daar verwachten wij onze redder, de Heer Jezus Christus. 21 Met de kracht waarmee hij in staat is alles aan zich te onderwerpen, zal hij ons armzalig lichaam gelijkmaken aan zijn verheerlijkt lichaam.

(5) Tenslotte: Voor we nu gaan menen, dat bij de Doop toch vooral onze ijver en onze ernst bij het smeken tot onze drie-enige God voor de dopeling van het meeste belang zijn, moeten we (leren) beseffen, dat waar de Heilige Doop in het midden van de gemeente in de Naam van en onder de aanroeping van onze drie-enige God is bediend, alles bepalend is, dat onze drie-enige God zich hier met een eed aan deze dopeling verbonden heeft. Hoe anderen ook met zijn Doop zijn omgegaan of wat anderen later ook van deze Doop mogen zeggen, de dopeling mag zich er altijd op beroepen bij onze drie-enige God en dan zal Hij gehoor vinden. Dat is hem bij de Doop vast en zeker beloofd door onze drie-enige God in wiens spreken tot ons en handelen met ons geen sprankje leugen en duisternis is. Ook niet bij de bediening van onze Doop. Al Gods beloften die de dopeling hier al in de oren klinken en alle gebeden die al voor hem of haar zijn uitgesproken en hier bij de Doop worden uitgesproken, zijn in Christus Jezus “ja en amen” (2 Korintiërs 1 : 20).  Juist bij de Doop betekenen wij mensen niets (3) en laat onze drie-enige God de gemeente zien en belijden, dat Hij in het midden van zijn gemeente is en zal zijn “alles in allen”. Want wij delen niet alleen in Jezus dood, maar wij hebben ook deel aan zijn opstanding (1 Korintiërs 15).

Plaats een reactie