(Be)zoekt u een ideale gemeente/kerk?

Onkruid en tarwe

Twee citaten die elkaar aanvullen:

“Er zal wel niemand zijn die niet zou willen dat de wereldlijke regering in rust, en het volk gehoorzaam en deugdzaam zou zijn. Zo zou het ook te wensen zijn dat de kerk één was, dat er geen ergernissen in leer en leven waren, dat de overheden zich aan het Woord van God hielden en het Woord niet zouden haten en vervolgen. Zo’n kerk en regering zouden mogelijk door een heel bekwame schilder op een wand afgebeeld kunnen worden, maar in deze wereld is zij nergens te vinden. Daarom moeten we ervan overtuigd zijn, en er ons op voorbereiden, dat deze volmaakte kerk en deze goede en rustige wereldlijke regering, zoals wij die allen willen, nergens in deze wereld bestaat. U zult nergens op aarde een kerk vinden waarin geen zonden, ergernissen, onenigheid, veel gebreken en zwakheden zijn.”

Maarten Luther: In XV Psalmos graduum, 1532/33 (1540), vgl. WA 40.3, 422, 29 – 423, 30

Toen zeiden de knechten tot hem: Wilt u dan dat wij heengaan en het [onkruid] uittrekken? Maar hij zei: Nee, opdat u niet gelijk met het onkruid ook de tarwe uittrekt (Mattheüs 13:28 vv, weergave DB 1545).

“Waarom zegt Christus hier dat het onkruid niet mag worden uitgetrokken?
In de eerste plaats: omdat sommige goeden onder hen mogelijk nog tot boete en bekering moeten komen. Daarom mogen zij met de anderen niet veroordeeld en verworpen worden. Dit zou gebeuren als aan hen de kerkelijke gemeenschap met de tarwe [= gelovigen] ontzegd zou worden. Maar dat mag niet! De toegang tot de genadetroon moet voor de boetvaardigen altijd open blijven. Met het woordje ‘uittrekken’ is dan zoveel gezegd: buiten de kerk en haar gemeenschap sluiten.

In de tweede plaats: als we geen onkruid kunnen verdragen, dan kan er ook geen kerk zijn. Want omdat er altijd onkruid in de kerk is, betekent ‘het onkruid uittrekken’ eigenlijk dat je de hele kerk wilt uitroeien. Deze uitleg ligt het meest voor de hand, omdat het inderdaad zo is dat er geen kerk op aarde zonder kwaden kan bestaan (vgl. 1 Korinthe 11:19).

De dwepers die geen onkruid bij zich willen hebben, bereiken hiermee alleen dat er ook geen tarwe bij hen is. Dat wil zeggen: zij die enkel tarwe en een zuivere kerk willen zijn, veroorzaken met hun al te grote heiligheid dat ze helemaal geen kerk, maar slechts een sekte van de duivel zijn. Want deze hoogmoedige mensen, die van ingebeelde heiligheid opgeblazen zijn, zijn allesbehalve een kerk.

Want de ware kerk belijdt dat zij een zondares is, die de ketters, zondaren en goddelozen verdraagt – dat is het onkruid dat met de tarwe vermengd is. Omdat ze dit echter niet willen, scheiden ze zich af, en trekken hiermee zowel de tarwe als het onkruid uit – zodoende zijn ze helemaal geen kerk.”

Maarten Luther: Annotationes in aliquot capita Matthaei, 1538, vgl. WA 38, 560, 30 – 561, 7; W(2) 7, 201 vv

Bron:  www.maartenluther.com