Wat Hij beloofd heeft, zal bestaan!

Nochtans/Niettemin zal ik voortdurend bij U zijn,
U hebt mijn rechterhand gegrepen.
U zult mij leiden door Uw raad,
daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.
Psalm 73 : 23-24 HSV

Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan;
De heiligheid is voor Uw huis, o HEER,
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.
Psalm 93 : 4 OB

(…) Maar we moeten nóg verder. De Psalmist ging verder en kwam bij het punt, waarop hij ontdekte, dat het verbond van God en de beloften van God altijd betrouwbaar en altijd zeker zijn. Met andere woorden: niet alleen is God rechtvaardig en recht, maar God heeft zich om de mens bekommerd. Hij doet bepaalde beloften. Daarom is dan ook het volgende grote thema van de Bijbel, dat de beloften van God altijd zeker en betrouwbaar zijn; wat Hij heeft beloofd, zal hij vast en zeker vervullen. U zult u wel Paulus’ woord aan Titus herinneren; hij spreekt over ‘God, die niet liegen kan’. (Titus 1:2). En Hij kan ook niet liegen om alweer dezelfde reden, dat God God is. Als God een belofte geeft, dan wordt die belofte zeker gehouden. Al zijn beloften zijn absolute beloften en wat Hij ooit gezegd heeft, dat zal Hij zeker doen:

Want Zijn gunst, alom verspreid, zal bestaan in eeuwigheid.

Nu was dit uiterst belangrijk voor de Psalmist, omdat hij als iemand van Gods volk alles van het verbond wist. Hij kende de beloften, die God had gedaan aan Zijn volk en hoe Hij Zichzelf aan hen verbonden had. Hij had gezegd, dat zij Zijn speciale, Zijn bijzondere volk zouden zijn en dat Hij bijzondere belangstelling voor hen zou hebben, dat Hij hen liefhad, dat hun welvaart en geluk Hem ter harte gingen, dat Hij over hen zou waken en hen zou zegenen, totdat Hij hen tot Zich zou nemen.

Maar, dan vraag ik: ‘Waarom mogen de goddelozen dan bloeien en in voorspoed leven op die manier en waarom worden de godvrezenden dan zo vaak in een toestand van lijden aangetroffen?’ Hier zijn we bij de kern van de vraag, die altijd de mensheid heeft gekweld en die op dit ogenblik waarschijnlijk gesteld wordt door miljoenen mensen in de verschillende delen van de wereld: ‘Waarom laat God dit toe?’

De Psalmist ontdekte het antwoord in het huis van God. En hij geeft dit op een zeer interessante wijze weer. Datzelfde antwoord zult u in verschillende Psalmen tegenkomen en zelfs in vele andere plaatsen in de Schrift. Hier wordt het gegeven in woorden, die we mogen beschrijven als een zeer gedurfd antropomorfisme, een toeschrijving van menselijke eigenschappen aan God. De Psalmist zegt, dat de uitleg is, dat God voorlopig in slaap schijnt te zijn. ‘Als Gij opwaakt, dan zult Gij hun beeld verachten,’ zegt hij in vers 20. Dat is nu antropomorfisme. Met andere woorden, om over te brengen, wat hij in het heiligdom heeft ontdekt, moet de Psalmist het in menselijke termen gieten. Vanwege de beperktheid van ons denken en onze taal, gebruikt hij een beeldende voorstelling in termen, die waar zijn voor ons mensen. God kan niet slapen, maar Hij schijnt iemand in slaap te zijn. Het is niet, dat Hij geen macht heeft, maar op het ogenblik is Hij in slaap. Hij heeft niet vergeten genadig te zijn, maar Hij slaapt. Dat is het argument.
(…)
Waarom schijnt God aldus te slapen? Mag ik, voor ik tot de geestelijke beantwoording van deze vraag kom, even afwijken — om de grove tegenspraak aan te wijzen, die gevonden kan worden in het argument van mensen, die zo vlot Gods eigenschappen en macht tot vraag maken. Er zijn zo velen die zeggen: ‘Als God God is en als God de macht heeft en als God barmhartig en genadig is, waarom vernietigde Hij dan niet een man als Hitler aan het begin van zijn bewind? Waarom vaagde Hij hem niet weg met al zijn strijdkrachten en voorkwam Hij zo het leed? Waarom kwam Hij niet eerder tussenbeide? Waarom liet Hij Zich niet gelden?’ Dat is het argument, dat zij naar voren brengen en toch zijn dat gewoonlijk precies dezelfde mensen, die het felst zijn in hun beroep op wat zij de vrije wil van de mens noemen. Als men tegen hen gaat preken over de leerstukken van de genade, als men termen noemt als ‘voorbeschikking’ en ‘uitverkorenen’, dan zijn zij er het eerste bij om te zeggen: ‘Ik houd vol, dat ik een vrije wil heb; ik heb het recht om met mijn eigen leven te doen, wat ik wil.’ Toch zijn dat de mensen die zeggen, dat God Zijn kracht en macht moet uitoefenen over andere mensen. Maar je kunt niet twee dingen tegelijk hebben. Als wij willen, dat God zich laat gelden in bepaalde dingen, dan moet Hij het in alles doen en niet alleen maar in wat wij uitkiezen. Er is een volkomen inconsequentie in dit argument. Als zulke mensen het over anderen hebben, dan verwachten zij, dat God hèn bestuurt, maar als zij aan zichzelf denken, dan zeggen zij: ‘Het is volkomen fout van God, dat Hij mij onder controle houdt. Ik ben een vrij mens; ik moet kunnen doen wat ik wil. Ik ben een vrije persoon en ik moet mijn vrijheid hebben.’Ja, zij moeten hun vrijheid hebben, maar de anderen niet!

Maar nu in ernst, waarom denkt u, dat God in slaap schijnt te zijn? Hoe komt het, dat hij de goddelozen toestaat zo tot bloei te geraken. Er zijn een paar zeer duidelijke antwoorden in de Schrift op deze vraag. Ten eerste hoeft er niet aan te worden getwijfeld, dat een van de redenen, waarom God die dingen toelaat is, dat zo de zonde kan worden geopenbaard in ware gedaante, dat Hij deze wellicht toestaat zich te manifesteren en te vertonen in al haar afzichtelijkheid. Als u hiervan een klassieke verklaring wilt hebben, dan kunt u die lezen in de tweede helft van Romeinen 1, waar Paulus het spoor volgt van de afbraak en het verval in de geschiedenis der mensheid. Paulus schreef over de beschaving, of de maatschappij van zijn eigen tijd. Hij beschrijft de afschrikwekkende lelijkheid en wreedheid van het leven, hij geeft ons die afschuwelijke lijst van zonden, de sexuele perversies en alle andere dingen, die het leven in die tijd kenmerkten. En hij zegt, dat de werkelijke verklaring van dit alles is, dat de mensheid, die het schepsel als vervanging heeft genomen voor de Schepper en die in opstand is gekomen tegen Gods heilige wet, door God overgegeven is aan een verwerpelijk denken. God heeft Zijn beteugelende macht ingetrokken. Hij heeft de zonde toegestaan zich te ontwikkelen en zichzelf te openbaren, zoals deze werkelijk is.
(…)
Er hoeft niet aan getwijfeld te worden, dat God, om de mensen de alle perken te buiten gaande zondigheid van de zonde te leren, soms Zijn remmende macht inhoudt en de goddelozen toestaat uit te razen. Hij geeft ze de vrije teugel en dan vertoont de zonde zich in ware gedaante. De zonde wordt ontkend door de wijsgeren; de psychologen trachten haar weg te redeneren. Maar we zien haar in ware gedaante — deze afschuwelijke, gemene perversie en wellust. Het is er in het hart van de ontwikkelde mens, even goed als in dat van de onontwikkelde; in iedere klasse, in iedere laag van de samenleving.

Dat is één reden. Maar het is niet de enige, want er is geen twijfel aan, dat God deze dingen ook gedeeltelijk toelaat als straf op de zonde. Als u Romeinen 1 leest, dan merkt u, dat dit punt daar ook naar voren komt. Met andere woorden, God laat de mensen soms begaan opdat zij sommige van de consequenties van hun eigen zonden zelf zullen oogsten en zo straft Hij hen. Wij zijn van nature daarin één, dat wij de genoegens van de zonde willen zonder de gevolgen; we willen kunnen zondigen en er niet door moeten lijden. Maar dat kan niet, want de goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede’. God heeft de mens zo gemaakt en daarom zullen wij lijden en soms staat God de wereld toe in een staat van goddeloosheid te geraken als onderdeel van de straf. Ik aarzel niet met nadruk te verklaren, dat dit de enige verklaring is voor de twee wereldoorlogen. Het is gedeeltelijk een toedeling door God van de straf aan de mensheid voor alle uitdaging tegen Hem gedurende de laatste honderd jaar. God laat toe, dat de dingen zich ontwikkelen, zodat de mensheid de gevolgen oogst van wat zij gezaaid heeft. Als we ‘wind zaaien’ zullen we ‘storm oogsten’. En we hebben dit in ons eigen leven ervaren.(1)

Wat is het volgende? (…) – Zie vervolg: Het ontwaken van God…

Bron: Geloofsbeproeving: Psalm 73, het lijden van de vrome en de voorspoed van de goddeloze / door D. Martyn Lloyd-Jones (Kampen, De Groot Goudriaan)

(1) Zie bijvoorbeeld Psalm 50 met commentaar.