De Liefde Die overwint…

Eens echter zullen de kinderen van Israël talrijk wezen als het zand van de zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt Mijn volk niet — zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God. (Hosea 1 :10)

Dit klopt niet! Even hiervoor heeft Hosea moeten zeggen: Lo-Ammi! Jullie zijn Mijn volk niet en Ik zal de Uwe niet zijn! Het zal dus uit zijn tussen God en Israël, radicaal uit! Zó heeft de liefde van God, die niet meer beantwoord werd, toornend gesproken. Kort en goed! En nú dit wonderlijke, verrassende, paradoxale „Eens echter”. Toch dus zullen de kinderen van Israël zijn als het zand van de zee, dat niet te meten of te tellen is. Toch zal tot Lo-Ammi gezegd worden: Gij zijt kinderen van de levende God!  Nog eens: dit klopt niet!

Er zál wel hier en daar wel een toehoorder van Hosea geweest zijn, die eerst huiverde bij die ontzettende aankondiging: Jullie zijn Mijn volk niet meer, maar die bij deze ongedachte wending van de preek, ingezet met de woorden „Eens echter”, bij zichzelf gedacht heeft: o, gelukkig, zie je wel, het valt toch altijd weer mee! De Here is toch onvoorwaardelijk goed, dus zal Hij het wel weer vergeven! Gods beloften willen ze graag annexeren, maar met Gods bedreigingen valt de hand te lichten, dan komt het zo nauw niet, menen ze!

Voor een goede uitleg van dit Bijbelgedeelte moeten we echter “heel de Schrift” doorgaan en “Schrift met Schrift” vergelijken, en dan horen we Paulus later — en wie kan nu beter exegeet van Hosea zijn? — deze belofte rechtstreeks toepassen op de heidenen. Dus niet op Israël. Van de heidenen verklaart hij : „Zoals Hij ook in Hosea zegt: „Ik zal niet-Mijn-volk noemen Mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde” (Romeinen 9 : 25). En Petrus denkt er precies zo over, als hij van degenen die uit de duisternis geroepen zijn, verklaart: „U, eens niet Zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in Zijn ontferming aangenomen” (1 Petrus 2 : 10). Bij deze uitleg en toepassing is er dus géén tegenspraak meer. (1)

Het is dus of Hosea zegt tot de hoorders uit zijn tijd: God zal er voor zorgen, dat Hij altijd kinderen heeft, zelfs in groot aantal, maar jullie zullen er niet bij horen, afkerige kinderen! Het feest gaat wel door, maar de feestgangers zullen worden verwisseld, want degenen die uitgenodigd waren, zijn het niet waard. Alhoewel jullie “en bloc” weigeren om te komen…. toch zullen de bruiloftskinderen talrijk zijn als het zand van de zee… God zal ze te voorschijn halen uit het Oosten en het Westen, uit alle stammen en talen en volken! Nochtans!

(…) 21 Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” 22 Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” 23 zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. 24 Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.” (Uit Lucas 14).

Wie in de Liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. (Uit 1 Joh. 4)

Gods Liefde (Christus!) overwint!

(1) Het is echter volkomen waar, dat Israël niet geheel ondergegaan is, zoals b.v. ook uit Anna, die uit de stam van Aser was, blijkt. Dit was dus de heilige rest, het „overblijfsel”. We moeten dan ook niet zeggen, dat het heidendom in de plaats van Israël gekomen is, maar dat het de „heilige rest” van Israël aanvult.
Bron: Tekst gebaseerd op “De Liefde die overwint” uit ”De zoon van Beëri” van ds. H. Veldkamp