Een ander oordelen

Ons oordelen van de ander  (Bergrede: Matth. 7:1-12)
Navolging – bij bol.com

Bij het oordelen treden we de ander tegemoet in een observeren en overdenken dat afstand schept. De liefde laat echter daartoe geen ruimte en geen tijd. De ander kan voor wie liefheeft nooit voorwerp van beschouwend toekijken zijn, maar hij is te allen tijde de levende aanspraak op mijn liefde en mijn dienst.

Oordelen maakt blind, maar de liefde maakt ziende. Bij het oordelen ben ik blind ten aanzien van mijn eigen slechtheid en ten aanzien van de genade die de ander geldt. In de liefde van Christus weet de discipel echter van alle denkbare schuld en zonde, want hij weet van het lijden van Jezus Christus; tegelijkertijd ziet de liefde de ander als degene, wie onder het kruis vergeving is geschonken. De liefde ziet de ander onder het kruis en juist daarin is ze in waarheid ziende. Ging het mij bij het oordelen werkelijk om de vernietiging van het kwaad, dan zou ik het kwaad daar zoeken, waar het mij eigenlijk be­ dreigt, nl. bij mijzelf. Zoek ik echter het kwaad bij de ander, dan wordt juist daarin openbaar, dat ik ook in een dergelijk oordeel mijn eigen recht zoek, dat ik in mijn kwaad ongestraft wil blijven, doordat ik de ander oordeel. Zo is de veronderstelling van alle oordelen het gevaarlijkste zelfbedrog, dat namelijk het woord van God voor mij anders zou gelden dan voor mijn naaste. Ik laat een apart recht gel­den, wanneer ik zeg: mij geldt de vergeving, de ander het richtend oordeel. Omdat de discipelen echter van Jezus geen eigen recht krij­gen, dat zij tegenover een ander moeten laten gelden, omdat zij niets ontvangen dan zijn gemeenschap, daarom is het oordelen als de aan­matiging van een verkeerd recht op de naaste de discipel geheel en al verboden.

Wat moeten de discipelen doen ten aanzien van de gesloten harten? Daar waar de toegang tot de ander niet lukt? Zij moeten inzien, dat ze op geen manier recht of macht over de anderen bezitten, dat ze ook geen directe toegang tot hen hebben, zodat hun alleen de weg blijft tot Hem, in wiens hand zij zelf zijn, zoals ook die anderen. Daarvan spreekt het volgende. De discipelen worden tot het gebed gebracht. Er wordt hun gezegd, dat geen andere weg tot de naaste leidt dan het gebed tot God. Oordeel en vergeving blijven in Gods hand. Hij sluit en ontsluit. De discipelen moeten echter bidden, zoe­ken, aankloppen, dan zal Hij hen verhoren. Dat moeten de discipe­len weten, dat hun zorg en onrust om de anderen hen tot het gebed moet brengen. De belofte die hun gebed geschonken is, is de grootste macht die ze hebben.

Ook de weg tot de “door God gegeven werkelijkheid” van de andere mens, met wie ik samenleef, gaat via Christus; anders is het een dwaalweg. Al onze pogingen, de kloof die ons van de ander scheidt, de onoverbrugbare afstand, zijn anders-zijn, zijn vreemdheid door middel van natuurlijke of psychische verbinding te overwinnen, moeten schipbreuk lijden. Er bestaat geen afzonderlijke weg die leidt van mens tot mens. Het meest liefdevol zich verplaatsen in de ander, de meest doordachte psychologie, de meest natuurlijke openheid dringt niet door tot de ander; er bestaan geen directe psychische verhoudingen. Christus staat ertussen. Alleen door Hem leidt de weg tot de naaste. Daarom is de voorbede de meest belovende weg tot de ander en het gemeenschappelijk gebed in Christus’naam de ware gemeenschap.

Lees meer hierover in “Navolging” van Dietrich Bonhoeffer!

Plaats een reactie