Ons zilver en goud?

Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, Die haar het koren, de nieuwe wijn en de olie heb gegeven, Die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baäl gebruikt heeft. (Hosea 2 : 7).

Wij moderne mensen halen tegenwoordig onze schouders op voor de vroegere volken en ook voor het Israël van eertijds, dat de natuurgoden en de Baäl wilde dienen. Wij als christenen beseffen dan meestal nog wel, dat we dan niet in plaats daarvan moderne afgoden hebben te dienen (zoals de wetenschap en techniek bijvoorbeeld), want we hebben toch leren belijden, dat het onze God is, Die ons “koren, wijn en olie geeft, en die ons het zilver en goud rijkelijk schenkt”. Maar zelfs wanneer we aan die belijdenis willen vasthouden, blijft de vraag open aan Wie of wat wij christenen dan ons geld daadwerkelijk wijden (besteden). Weten wij ons, bij ons geld verdienen en geld besteden, werkelijk vrij van alle geldzucht en hebzucht, dat door Gods Woord toch (ook) wordt gekenmerkt als afgoderij? (1)

In de tijd van de profeet Hosea slaakt de Here de klacht van Zijn versmade liefde niet maar in de ruimte (zie Hosea 2), maar richt Hij Zich tot Zijn volk (in het boek Hosea als ontrouwe vrouw voorgesteld). Zijn klacht moet gehoord worden en doel treffen. Die klacht wordt door Hem niet geuit om Zijn ontrouwe vrouw nu eens te grieven, of om voor de oren en ogen van de buren haar ontrouw aan de kaak te stellen, maar om met die klacht haar hart te raken. God wil Zijn ontrouwe vrouw daar nog mee terug lokken!

Is dat niet wonderlijk? Dat God Zijn weggelopen vrouw, weer terug wil hebben, en haast bedelt om haar wederliefde? En toch wil Hij dat! En als Zijn klacht niet helpt, dan zal Zijn liefde vindingrijk genoeg blijken, om haar toch te doen terugkeren. Straks zal zij met haar afgoden zo bedrogen uitkomen, dat ze in volslagen armoede en in ballingschap een ellendig zwerversbestaan moet leiden. Dan zal ze “door de nood gedreven, zich tot Hem om hulp begeven”.

Te prijzen zijn zulke motieven niet. Het is beslist niet fraai wanneer men alleen maar door de nood gedreven naar God gaat. En toch, als het dan maar met ons zo gesteld is als met de verloren zoon. Dan is het zo gelukkig, dat God ook onze onzuivere motieven, die mee tot onze terugkeer naar Hem en tot onze bekering leiden, vergeeft en niet zozeer let op een (eerst ook nog op ons zelf gericht) motief, zoals: “hoeveel knechten van mijn Vader hebben overvloed aan brood”, maar meer of alleen acht slaat op de klank van het gebroken en verslagen hart: “ik heb gezondigd en zal terugkeren naar (mij bekeren tot!) mijn Vader”!

Hoe (waardoor) wij nu tot Hem gedreven worden, dat is dus niet het belangrijkste! Als we ons maar tot Hem begeven. Natuurlijk is het voor óns beter dat we door de zonnestralen van Zijn goedheid worden wakker gekust en ontwapend (dus door tijdig acht geven op Zijn Woord!), dan dat we moeten terugkeren vanwege een donkere weg van nood en rampspoed in ons leven. Maar we moeten wel beseffen dat God ook die weg met Zijn kinderen wil en zal gaan en deze beslist niet ongebruikt wil laten, wanneer wij koppig onze eigen (levens)weg willen en blijven gaan. Daar is Gods Woord, Gods Liefde – zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament – nooit onduidelijk over (geweest).

Heel de Bijbel door, maar in het Nieuwe Testament nog het meest, blijkt dat juist ook uit de manier waarop wij als (gedoopte) kinderen van God omgaan met het zilver en goud dat ons is toevertrouwd, zal blijken of wij ons gelovig en vertrouwend durven laten gezeggen door wat Zijn Woord (Christus!) ons gebiedt of dat wij liever onze oren sluiten voor wat de Geest ons in en door het Woord over dit onderwerp te zeggen heeft.

Heeft God Zijn doel – waar het de besteding van “ons zilver en goud” betreft  – bij ons, bij u en mij, reeds bereikt?

Bron: Gebaseerd op “Die het zilver rijkelijk schenkt”  uit ” De zoon van Beeri” van ds. H. Veldkamp
(1) Beseffen en begrijpen we, dat de Here ons de gaven van voedsel, zilver en goud, wetenschap en techniek niet gaf en geeft, om óns tot eigenaar en willekeurige beschikker van dat “bezit” te maken, maar alleen om Hem er mee te dienen? Dat Hij het ons ter beschikking geeft om er Zijn huis hier op aarde mee te bouwen. Wat niets anders betekent, dan dat we in de eerste plaats de opdracht hebben om daarmee (en zeker ook met de ons gegeven gezondheid en krachten) onze behoeftige broeders en zusters en andere medemensen in nood te dienen en verzorgen. We kunnen onze God en Zijn Evangelie geen betere dienst bewijzen dan hiermee bezig te zijn en daarin (in het dienen van onze medemensen) God lief te hebben met heel ons hart, met onze ziel, met geheel ons verstand en al onze krachten en onze naaste als onszelf (en dat heeft ook alles te maken met onze tijd- en geldbesteding!).

Gelukkig wie zorgt voor de armen; in kwade dagen zal de HEER hem uitkomst geven (…)
(Psalm 41 : 2a)

Het leven wordt gegeven
aan wie ’t verliezen wil
aan wie het prijs wil geven
aan God, om Jezus’ wil

Lees verder ook wat Jezus ons zegt over ons geld en onze geldbesteding: Klik hier