Het leven een (toneel)spel? (2)

1 O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. 2 Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige. 3 Neigt uw oor en komt tot Mij; hoort, opdat uw ziel leve; Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David. (Uit Jesaja 55)
37 Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! 38 “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft,” zo zegt de Schrift.’ (Uit Johannes 7)

De bondeling krijgt Gods gunst om niet. Hij verwerft ook het eeuwige leven om niet. Hij leert, zoo lang hij leeft, uit louter genade te leven. Het is zijn zonde en zijn schade, dat hij dit nooit goed genoeg leert. Hij wordt geboren in het Verbond, en lang voordat hij „tot zijn verstand gekomen is” past de God van het Verbond Zijn Woord op hem toe, doordat Hij de kerkelijke ambtsdrager (in Christus gemeente! (1) – AJ) machtigt dit kind te dopen. En zolang als de bondeling leeft is dit Woord van God, dat tot hem persoonlijk gericht is, zijn steun. Hoeveel hij leert en doet, hoe hij zich oefent in goede werken, hoezeer hij groeit in geloofskennis en toeneemt in consequentie van geloven, hoeveel malen hij zich afkeert van het betrouwen op zich zelf of op enig schepsel om zich toe te vertrouwen aan God, al die daden en al die rijkdom zijn ongeschikt om erop te leunen, alleen het vaste Woord van God, dat in den doop tot hem gesproken werd, is de steun van zijn leven. Hij leeft, en hij verwerft het eeuwige leven, en daarin wordt hij gedurig gedragen door het Goddelijk Woord van belofte (zie ook: Wedergeboorte: Ons gaan naar en putten uit de Bron).

Dat Seneca dit het kostelijke en prachtige in de wijsheid acht, dat we haar uitsluitend aan ons zelf danken en nooit van iemand anders kunnen krijgen, is een bewijs, dat hij Gods Verbond is vergeten. Dit vergeten was voor hem gegrond op een traditie van talloze generaties; niettemin was het: vergeten. Hij leeft in bondsbreuk, en van die bondsbreuk getuigen zijn woorden. Hij betrouwt op eigen hart, en leert anderen dat ook en met steeds dringender consequentie te doen. Hij heeft dit betrouwen uitgedrukt in een leer; een praktische levensleer, maar ook een wetenschap; een handleiding bij zedelijke strijd, en een wereldbeschouwing.

Zelf noemt hij den weg naar het eigenlijke leven een „ars”, d.i. zoowel een kunst als een wetenschap. „De natuur schenkt ons de deugd niet: het is een ars goed te worden” (par. 44). Het is een zwaar geladen woord, dit woordje „ars”. Aan de ene kant doelt de schrijver er mee op den moeizame wetenschappelijke arbeid, die ervoor nodig is. Maar anderzijds ligt er ook iets in van de techne, de barende, scheppende kunst van den magische machthebbende over het leven. Door deze ars heft de mens zich boven zich zelf uit, klimt hij op tot het eigenlijke leven, dat leven, dat in hoge zin leven heet.

Dit is een spel. Het is niet waar. De speler is lang vergeten, dat het niet waar is, hij is vergeten, dat hij de waarheid verdrongen heeft uit zijn gedachten eer hij dit spel kon beginnen te spelen, hij is ook vergeten dat hij de waarheid verdringt elk moment dat hij dit spel speelt. Hij is lang vergeten, dat hij eens bondeling was. Maar daarom is hij het wel geweest, en daarom is zijn leven niet los van het Verbond. Dat wordt het nooit: God ziet hem als bondsbreker, en als het Evangelie tot hem komt, is dit het eerste wat de verkondiger zegt: u bent bondsbreker, u hebt het Verbond vergeten, en de verkondiging begint nu met te herinneren aan dat wat vergeten is. Zonder die herinnering heeft de boodschap van heil geen zin. (…einde citaat)

Bron: “Eerst de Jood maar ook de Griek” van prof. dr. K.J. Popma
(1) 14 Dit schrijf ik u, hoewel ik vrij spoedig tot u hoop te komen. 15 Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid. (1 Tim. 3 : 14-15)

– Jezus waarschuwingen…
– Het leven een (toneel)spel? (1)