Opdat wij nimmer van God verlaten zouden worden…(I)

Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.
Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen:
De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?
(Uit Hebreeën 13)

De volgende tekstfragmenten zijn gekozen uit Luthers verklaring van de eerste 22 Psalmen (1519-1521). Luther gaat er vanuit dat het Nieuwe Testament de vervulling is van het Oude Testament en dat Christus spreekt door de mond van de profeten en in de Psalmen (vgl. o.a. Matthéüs 11:13; Johannes 5:35).

‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ (Psalm 22:2, weergave WA).

(…) “Niemand kan tegenspreken dat in Christus tegelijk de grootste vreugde en de grootste droefheid is geweest. Op dezelfde manier was in Christus de grootste zwakheid en de grootste kracht. Ook was in Hem de grootste eer en de grootste smaad, de grootste vrede en de grootste strijd, het grootste leven en de grootste dood – wat dit vers duidelijk laat zien. Het is immers alsof Hij hier in tegenspraak met Zichzelf uitroept dat Hij door God verlaten is – terwijl Hij tóch op hetzelfde moment Hem ‘Zijn God’ noemt. En daardoor belijdt Hij dat Hij niet verlaten is, want niemand zegt tegen God: ‘Mijn God’, die geheel door Hem verlaten is.

Wat moeten wij hiervan denken? Christus was hier tegelijk volkomen rechtvaardig en volkomen zondaar, volkomen zalig en volkomen verdoemd – want als we dit niet op deze manier willen zeggen, dan zie ik niet hoe Hij door God verlaten is. Dit zou ik zó willen duidelijk maken: Christus was inderdaad rechtvaardig en dat bleef Hij – ‘omdat Hij geen zonde had gedaan en geen bedrog in Zijn mond was geweest’ (vgl. Jesaja 53:9). Want daarom heeft Hij uit de maagd – door de Heilige Geest ontvangen – geboren willen worden, zodat Hij geheel zonder zonde zou zijn – want hoe zou Hij ons anders van de zonde hebben kunnen verlossen?

Maar in de tijd dat Hij heeft geleden, heeft Hij al onze zonden op Zich genomen, alsof het Zijn Eigen zonden waren. Hij heeft daarvoor ook hetzelfde geleden wat wij voor de zonden zouden moeten lijden – én wat de verdoemden nu reeds lijden. Paulus zegt dit ook in Romeinen 15 vers 3 – als hij Psalm 69 vers 10 aanhaalt: ‘De smaad van hen die U smaden, is op Mij gevallen.’ En Jesaja zegt: ‘Voorwaar Hij droeg onze ziekten en heeft onze pijnen op Zich geladen. Om de misdaad van Mijn volk heb Ik Hem geslagen, hoewel Hij geen zonde had gedaan en geen bedrog in Zijn mond is geweest’ (vgl. Jesaja 53:3 vv).

Want de straf die de zonden verdiend hebben, heeft Hij gedragen en andermans zonden tot de Zijne gemaakt. Zoals Jesaja zegt: ‘Ja, u hebt Mij arbeid gemaakt in uw zonden en hebt Mij vermoeid in uw misdaden’ (vgl. Jesaja 43:24). Dit is het grote geheim van de Goddelijke genade die door het lijden van Christus aan zondaren wordt gegeven: dat door een wonderlijke ruil onze zonden nu niet meer ónze, maar Christus’ zonden zijn, en de gerechtigheid van Christus niet meer Christus’ gerechtigheid, maar ónze gerechtigheid is.

Want hier worden de Bruidegom en de bruid één vlees (vgl. Efeze 5:32). Deze verborgenheid kan aan niemand voldoende gezegd, verkondigd, voorgesteld en duidelijk gemaakt worden – dit vanwege de hoogte en de diepte van de rijkdom en heerlijkheid die daarin besloten liggen. Het is geheel verborgen voor de wijzen en verstandigen van deze wereld, maar aan de onmondige kinderen geopenbaard. Zij alleen kunnen dit overdenken, daaruit leven en zich daarover verheugen en zich daarin beroemen (vgl. Matthéüs 11:25; 18:3).”

Maarten Luther: Operationes in Psalmos 1519-1521, vgl. WA 5, 598, 30 – 608, 22 (verkort)

Bron: Wilt u deze Luthercitaten ter kennismaking doorsturen aan uw vrienden. Er zijn geen kosten aan verbonden. Voor het aanmelden/afmelden van deze wekelijkse citaten kunt u gebruikmaken van dit e-mailadres info@maartenluther.com en van deze website: www.maartenluther.com (contact op de homepage)
Bron afbeelding: EO.nl