Gods Woord tot ons eren of versmaden…

27 Er kwam een man Gods tot Eli en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE:(…)
30 Daarom, luidt het woord van de Here, de God van Israël, Ik heb duidelijk gezegd: uw huis en uw familie zullen voor altijd voor mijn aangezicht wandelen, maar nu luidt het woord des Heren: dit zij verre van Mij!
(1) Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden. (Uit 1 Samuel 2)

(…)
Wie Mij eren, zal ik eren”.
De kinderjaren van Samuël kennen wij niet. Maar één ding is ons wel bekend: hij had een bijzondere band met zijn ouders, want ieder jaar bracht zijn moeder hem een kleine mantel. Ieder jaar beleefde Samuël, met zijn vader en moeder verenigd een bijzondere plechtigheid: dan zegende de hogepriester zijn ouders!
En hij mocht als kind reeds zien, dat die zegen kracht bezat. Vanzelfsprekend wist Samuël, dat hijzelf van de HEERE was afgebeden. Dat zijn moeder eerst geen kinderen kreeg. En nu mag hij zien, dat zijn moeder nog meer kinderen krijgt. Terwijl de heilige schrijver met geen woord meer over Peninna spreekt, deelt hij ons wel mee dat Elkana en Hanna de HEERE eren met hun jaarlijks offer en met hun jaarlijkse bevestiging van het afstaan van hun afgebeden kind.
En dan lezen wij, dat Samuël opgroeide bij de HEERE. Dat zal wel iets meer betekenen dan een plaatsaanduiding, want in vers 26 staat, “dat hij toenam in aanzien en gunst, zowel bij de HEERE als bij de mensen”. Staat dat er ook niet van onze Heer Jezus Christus in Lucas 2:52, als een bewijs van verbondszegen?
“Wie mij eren, zal ik eren”. Dat laat de HEERE niet alleen maar zeggen, tot Eli, maar dat laat de HEERE ook zien aan Eli en zijn zonen en aan alle mensen die naar Silo kwamen, bijzonder die in Rama de vader en moeder van dit jongetje kenden.
Let u op het wonder daarin!
Uitgerekend daar, waar tussen die afvallige priesters en levieten dag in dag uit het heilige van de bediening der verzoening door de modder werd gehaald – dáár groeide een eenzaam kind op, dat geleerd had de HEERE te eren.
(…)
Hoort u dat, vaders en moeders? Jongens en meisjes? Wat wordt er niet gedaan om met onze kinderen, in aanzien te komen bij de mensen?! Jawel – het geloof en het godsdienstige leven heten wel belangrijk; maar dat is toch wel een hoofdstuk apart, nietwaar?! Maar dat is niet zo voor degenen, die de HEERE vrezen en naar Zijn Woord willen leven!. Die weten: ”zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en al deze dingen zullen u bovendien geschonken worden”. Hier staat het voluit: Wie mij eren, zal Ik eren!
Zie Hanna en Samuël.
(…)
… maar wie Mij versmaden zullen gering geacht worden
Zo komt de prediking van die profeet uit de mond van die onbekende man Gods door de eeuwen heen op ons af. Op ons allen, die leven in de kring van het Verbond der genade. Of wij nu ambtsdragers zijn in de kerk of in het publieke leven van ons land, of wij man of vrouw zijn, allen, die de zalving van de Heilige hebben, staan onder de dreiging: wie Mij versmaden zullen gering geacht worden! En dat betekent, dat over ons kan komen het oordeel der verharding, zodat wij ons niet meer kúnnen bekeren. Zo nauw luistert het in de kerk! (2)
En wij moeten ons er niet over verbazen, dat men doof is voor een prediking, die ten enenmale mist de profetische ernst en de heilige geladenheid tegen verbondsverlating. Als er geen profetie is, wordt een volk ontbloot, zegt de spreukendichter. Daar ontstaat verwildering. Wij zien het vandaag gebeuren!
Daarom moet men ophouden in de kerken “de nazireeër wijn te drinken te geven” en de profeten te verbieden te profeteren en te doen of wij eigenlijk geen prediking meer nodig hebben. Oververzadigd als wij zijn. Ook in onze kringen begint de ellende, dat men gaat tornen aan de gewone kerkdiensten. Om maar niet te spreken van een verachten van de middagdiensten. Daarachter zit het gebrek aan ernstig nemen van het Woord van God. Dat Woord, dat zegt, dat de dood van Hofni en Pinehas teken zal zijn van de profetie: wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden!
Jawel, maar daarnaast blijft staan: wie Mij eren, zal Ik eren!
Hanna en Samuël zijn de bewijzen van de genade en trouw van de HEERE onze God, Die werkte aan de reformatie van Zijn kerkvolk en zo de weg openhield naar de komende Christus.
Vraag: eert u Hem of versmaadt u Hem?
Hij is en blijft dezelfde!
Amen.

Bron: Preek over 1 Samuel 2 (31-aug-1970, ds. J.W. Verheij)
(1)  Gods beloften zijn geen voorspellingen. Iedere belofte heeft bij de Here een keerzijde van dreiging, van straf en van oordeel over de man, die Gods verbond zou verachten door zijn ongerechtigheid (ds. J.W. Verheij geciteerd).
(2) Lees bijvoorbeeld de waarschuwende woorden van Jezus over de onverwacht gesloten deur in Lukas 13
Opgemerkt door AJ:
Heel belangrijk voor de omgang met de jeugd is dat we geen onderscheid maken in het spreken van God tot ons en de leeftijd waarop dat gebeurd: Of het Woord van God nu gesproken wordt door de ouders of door een kleuterjuf (a) die het Woord voorlezen of vertellen, of dat het wordt voorgehouden door een predikant in de verkondiging of door een oudste tijdens een huisbezoek, of dat het wordt gesproken door iemand die leiding geeft aan een jeugdvereniging of dat we zelf Gods Woord lezen of dat het God zelf is die tot ons spreekt, dat maakt in wezen geen verschil. Het is de Heilige Geest die ons hart opent (opmerkzaam maakt) voor het tot ons gesproken Woord van God. Maar, helaas, wij kunnen altijd (op welke leeftijd dan ook) dat Woord weerspreken en het werk van de Heilige Geest weerstaan en hoe ouder/volwassener we worden, hoe meer we dat kunnen en zelfs ook wel heel bewust willen doen. Het is een grote genade van God, dat kleine kinderen als regel nog maar zo weinig weerstand bieden aan het Woord van God en het werk van Gods Geest aan hun hart! Wij moeten dat “kinderlijk geloven” dus  beslist geen werk van ouders gaan noemen en menen dat ze pas werkelijk gaan geloven als ze een bepaalde mate van zelfstandigheid/volwassenheid hebben bereikt!
Des te zelfstandiger en volwassener wij worden, hoe meer wij mensen het werk van Gods Geest kunnen en zelfs ook willen weerstaan. Let bijvoorbeeld op Kaïn en Bileam of Jona die het rechtstreeks door God tot hen gesproken Woord in de wind sloegen. En zo zijn er natuurlijk nog meer voorbeelden te geven. De Here Jezus, die toch God zelf is, sprak zijn Woord zo tot de schare, dat ze beseften, dat dit Woord met een heel ander gezag gesproken werd en tot hen kwam, dan dat zij gewend waren van hun (kerk)leiders en zij “ontzetten” zich over Zijn leer en Zijn gezag. Maar de Farizeeën en Schriftgeleerden durfden Hem openlijk te weerstaan en Zijn gezag en macht durfden ze zelfs aan demonen toe te schrijven…
(a)  Zie bijv. het mooie boekje “Met dank aan de juf” van Johan Frinsel (vroegere directeur van Stichting tot Heil des Volks)

Bidden met en ook voor onze (ongeboren) kinderen: 

9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 11 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.(Uit Lukas 11)