Over het woordje ‘wet’ in de Romeinenbrief…

Uit dr. Maarten Luthers voorwoord bij de brief van Paulus aan de Romeinen (1)

(…) Ik wil – voor zover God mij daartoe in staat stelt – mijn plicht doen door deze brief van een inleiding te voorzien om hiermee een venster te openen, zodat iedereen de inhoud daarvan zo goed mogelijk kan zien en begrijpen. Tot nu toe werd deze brief, door de vele onzinnige glossen [opmerkingen in de kantlijn] die de tekstgedeelten vergezelden, op een zeer kwalijke manier verduisterd. Op zich is deze brief echter een helder licht, sterk genoeg om licht te werpen over de gehele Schrift.

In de eerste plaats moeten we kennis krijgen van de taal en moeten we weten waar Paulus het over heeft wanneer hij woorden gebruikt als: wet, zonde, genade, geloof, gerechtigheid, vlees en geest en zo meer. Om deze brief met vrucht te lezen is het nodig dat we deze woorden begrijpen.

Over het woordje ‘wet’ (1)

Het woordje ‘wet’ moet niet op menselijke manier verstaan worden, alsof het een lering zou zijn over werken die gedaan of nagelaten moeten worden. Zo gaat het toe bij de burgerlijke wetten die men – hoewel het hart er niet bij betrokken is – met doen en laten volbrengen kan. God echter oordeelt het binnenste van ons hart en met onze uitwendige werken is Hij niet tevreden. In plaats daarvan bestraft Hij juist de werken die niet met geheel het hart gedaan worden, en noemt Hij die geveinsd en gelogen. Daarom worden ook alle mensen leugenaars genoemd (vgl. Psalm 116:11; Romeinen 3:4 vv).

De reden hiervan is dat niemand met een hartelijke vreugde en blijdschap Gods wet houdt of houden kan, want iedereen ontdekt bij zichzelf een weerstand om het goede en een neiging om het kwade te doen. Als er geen vrijwillige lust en liefde is om het goede te doen, houd je ook de wet van God niet met je hele hart. Dit inwendige kwaad is dan ook zeker een zonde waarmee je Gods toorn verdiend hebt, hoewel het aan de buitenkant schijnt dat je veel goede werken doet en een eerbaar leven leidt.

Maaarten Luther: Deutsche Bibel, Vorrede Auf die Epistel S. Pauli an die Römer, 1522/1546, vgl WADB 7, S. 3-5

Bronwww.maartenluther.com