Wedergeboren léven!

Uw wil geschiede

[Onze Vader], onze wil vergeleken bij Uw wil, is nooit goed, maar altijd verkeerd. Uw wil is altijd de beste en meer dan alles lief te hebben en naar te verlangen. Ontferm U over ons, o lieve Vader, en laat niets gebeuren naar onze wil. Geef en leer ons echt en werkelijk geduld te hebben wanneer onze wil gebroken of verhinderd wordt. Help wanneer iemand iets spreekt, zwijgt, doet of laat wat tegen onze wil is, dat wij daarom niet kwaad en boos worden, niet vloeken, niet klagen, niet schreeuwen, niet oordelen, niet veroordelen of schelden. Geef dat wij ootmoedig buigen onder degenen die ons in onze wil stuiten of die verhinderen, en onze wil niet doen. Dat wij hen prijzen en het goede wensen en weldoen, als degenen die Uw Goddelijke goede wil, tegen onze wil in, doen geschieden. [Amen.]

Maarten Luther: Eine kurze Form des Vaterunsers, 1520, Verg. WA. 7,224, 4-15
Bron: “Gebeden” (Maarten Luther) – Samenstelling en vertaling H.C. van Woerden

Wat wordt hier van ons gevraagd? Hebben wij voor de naaste die ons tegenstreeft en die ons misschien zelfs vernedert en verdrukt te buigen, misschien te bukken zelfs en behoren we hem of haar zoveel toe te geven dat we hem of haar (gaan) prijzen en het goede toewensen?!
Nee, wij worden hier eerst en vooral gevraagd om te buigen voor God en om ons te vernederen onder Zijn Hand. Er wordt ons dus eerst en vooral gevraagd in praktijk brengen wat we uit Gods Woord (hebben leren) belijden als “Christus-gelovigen”, namelijk dat God almachtig is en dat alle dingen ons daarom niet buiten Zijn wil, maar “uit zijn Vaderlijke hand toekomen” en dat “alle dingen” ons “moeten meewerken ten goede”.
De naaste die het ons moeilijk maakt prijzen en het goede wensen, dat doen wij dus eerst en vooral voor het aangezicht van God, de Vader van onze Heer Jezus Christus en (daarom) ook Vader van ons. Dat doen we dus eerst en vooral in onze gebeden en in onze gedachten voor Gods aangezicht. Want we hebben uit het leven van Jezus Christus geleerd, dat Hij zich zo heeft opgesteld, toen Hij hier op aarde was en moest lijden onder wat wij mensen/mensheid Hem hebben aangedaan en nog ook nog steeds doen. Dat Hij dit door ons veroorzaakte lijden aanvaard en op zich genomen heeft en daarbij steeds alleen ons Heil en onze Redding op het oog heeft gehad.  En wij mogen en willen Hem daarin navolgen!
Natuurlijk hebben wij tegenover de naaste een andere positie dan onze Heer Jezus Christus. Toch zullen wij in al ons handelen en spreken ook steeds het Heil en de Redding van de naaste op het oog behoren te hebben. Wanneer dat onze wens is, dan beseffen we dat onze Liefde én onze Wijsheid tekort schieten om dat goed – naar Gods wil – in praktijk te kunnen én te willen brengen. Wanneer we wat ons hier opgedragen is en wordt werkelijk willen doen of gaan doen, dan gaan we des te meer beseffen waarom we het dagelijks eerbiedig lezen van Gods Woord (de Bijbel dus) en innig gebed onmogelijk kunnen missen. Dat het “brood-nodig” is dat wij ons hiermee dagelijks toewenden naar onze drie-enige God en dat we ons helemaal aan Hem geven en ons en ons leven aan Hem toewijden. Dat we Hem eerbiedig belijden dat wij in Liefde en Wijsheid tekort schieten en dat we de Hulp en Bijstand van zijn Woord en Geest nodig hebben.

De moeiten die de naaste ons aandoet brengen ons dus bij God, althans dat behoort zo te zijn. En dát (alleen al) geeft ons dus alle reden om hem of haar – zijn of haar aanwezigheid in ons leven en onze confrontatie met hem of haar – daarom te prijzen en al het goede voor hem of haar te zoeken. Maar, omdat we dat laatste op het oog hebben, betekent dat zeker niet dat we nu alleen maar “lief” (moeten) doen tegen onze naaste en dat we hem of haar niet/nooit onder (onze) kritiek mogen en durven stellen. Maar onze intentie en houding zijn en worden wel volledig door Gods Liefde en zijn voorschriften bepaald (door het onderwijs van de Here Jezus, m.n. in “de Bergrede”).

De grootste moeite en het meeste kwaad wordt ons berokkend door degenen die ons het meest nabij zijn (1). Door degenen met wie wij samenleven in huwelijk en gezin en in de gemeente van onze Heer Jezus Christus! Zij hebben de kennis en macht om ons diep te vernederen en maken het ons eerder moeilijk om te blijven geloven in de genadige Liefde van onze God en om in vertrouwen de weg te gaan die ons gewezen wordt, dan anderen, die verder van ons afstaan in ons samenleven en samen leven in deze wereld. Maar wanneer we gaan beseffen dat juist die grootste moeiten, die ons juist door onze “meest-naasten” aangedaan wordt, er aan moeten meewerken dat zij ons dichter bij God brengen, dan komen deze naasten én onze moeiten (met hen) in een ander Licht te staan. Dan gaan we deze beiden in een ander Licht zien en leren we ze dankbaar aanvaarden, dan kiezen we niet voor de rol van slachtoffer (bijvoorbeeld die van de “beledigde onschuld”), die op de één of andere manier eerst en vooral “genoegdoening” (2) eist van de ander, want er is en er komt – dat is ons beloofd – door Gods genade en kracht steeds weer ruimte voor een weg van Liefde voor en met “de ander” in ons leven. En de wijsheid om die weg te vinden en de kracht om die (smalle) weg te gaan, die wordt ons ook vast en zeker geschonken op ons gebed. Dat geloof en vertrouwen mogen we en behoren we te hebben. Dan gaat heel ons doen en laten “gekleurd” worden door de genadige Liefde van onze drie-enige God, die ook ons – evengoed zondige en van zichzelf verloren mensen – elke dag weer in Liefde en Genade aanneemt door ons onze schulden te vergeven, doordat Hij ons op onze bede ons dagelijks “Brood” – dat onze Levenskracht is – elke dag weer schenkt! Amen.

Opgemerkt:
(1)
Zo zijn de Joden het meest vernederd, verdrukt en vervolgd in de landen met hun broeders, de christen-volken.
(2) Denk hierbij aan de gelijkenis die Jezus vertelt (in Matteüs 18) over de slaaf aan wie een onbetaalbare schuld was kwijtgescholden, maar die later zelf een mede-slaaf bij de keel grijpt en in de gevangenis werpt om hem te dwingen een (kleinere) schuld aan hem af te betalen. Wat de begunstigde slaaf deed, is heus zo vreemd niet en eerder dagelijkse praktijk in het gewone mensenleven. Wat is namelijk de situatie in deze gelijkenis? De slaaf was zijn schuld wel kwijt, maar hij moet wel verder leven. De nood is hoog en hij moet ook weer voor zijn vrouw en kinderen zorgen. Daar had hij geen middelen (meer) voor, dus moest hij weer aan de nodige middelen zien te komen en – gelukkig genoeg – hij heeft nog een schuldenaar… Maar, zijn heer neemt het deze slaaf zeer kwalijk – gezien de straf die hij de slaaf oplegt – dat hij in deze nood niet bedacht heeft, dat hij weer naar zijn genadige heer had kunnen gaan en zeggen: Ach heer, u hebt wel mijn schuld kwijt gescholden, maar nu moet ik weer verder, ik heb echter niets meer, en nu u mij zoveel kwijt hebt gescholden, kan ik mijn broeder, die mij zoveel minder schuldig is, toch niet lastig vallen om die nog uitstaande schuld?! U die zo genadig, rijk en machtig bent, wilt u mij niet ook voorzien van alles wat vandaag nodig is voor mijn levensonderhoud en dat van mijn gezin? Het antwoord van zijn heer, laat zich hier raden…

Plaats een reactie