Abraham’s Godsvertrouwen beproefd…

Uit Genesis 22 

En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik. Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.
Wanneer we dit Bijbelgedeelte lezen en overdenken, dan leren we dat de Liefde hier in alles de hoofdrol speelt en de bepalende factor is in wat er gebeurd en hoe het gebeurd. Daarom kan gezegd worden dat “deze toets” van Abraham’s geloof door God gebruikt wordt om vooral Zijn grote liefde en de daarop antwoordende liefde van Abraham, maar ook die van Izak, aan het licht te brengen. God wil deze uit alle facetten van dit gebeuren blijkende Liefde gebruiken om die ook (later) aan al de geslachten te laten verkondigen…
Abraham was door Gods genade zover (in)geleid in Gods Liefde, dat hij Gods liefde en trouw in al het gebeuren van zijn leven kon en wilde aanvaarden en hij wordt hier op de proef gesteld omdat God door het aan Abraham geschonken geloofsvertrouwen aan alle geslachten wil tonen hoe God met al zijn kinderen én Zijn Zoon omgaat en wil omgaan.
God roept Abraham. En Abraham reageert direct met: Ik luister. Dat is de juiste liefdesverhouding. Een vader noemt zijn kind bij de naam en die reageert met bij wijze van spreken: “ik hoor U zo graag”.
Dan is er na Gods spreken tot Abraham in de nacht de volgende ochtend ook de bijbehorende liefdevolle gehoorzaamheid, die Abraham met Izak en zijn knechten op weg doet gaan. Abraham, dat kan gewoon niet anders, die gaat in rustige liefdevolle gehoorzaamheid op weg. Niet met een hoofd vol vragen en twijfels, maar nu, eerder in zijn leven was dat wél anders geweest!, met het volle vertrouwen dat God deze opdracht tot een goed einde gaat brengen zonder Zijn beloften tekort te doen. Dat betekent niet dat Abraham zelf al meende toch wel onder dit offeren van zijn zoon uit te zullen komen. Maar hij vertrouwt dat God hoe dan ook een goede weg zal gaan voor Abraham en Sara en hun enige kind en het toekomstige (verlangde!) nageslacht (Nageslacht – zie Genesis 3!). Hij acht het zelfs niet uitgesloten, dat God uitkomst kan brengen door wederopstanding uit de dood van Izak. (1)
Wanneer we gaan beseffen in hoe groot vertrouwen (=Liefde!) alles gebeurd, ook onderweg, dan gaan we ook de rust die er van Abraham en van dit hele gebeuren uitstraalt zien en begrijpen. Hoe liefdevol en rustig spreken Izak en Abraham met elkaar. Vast en zeker zal Izak – mee door Gods Geest – onder de indruk geweest zijn van de verzekerde gang van zijn vader en de rust en bezieling en liefde die van zijn vader uitging om God een offer te brengen en om de offerplaats te bereiken en alles voor te bereiden. Hier gebeurd alles in liefde. Izak wordt door een vader, die op God vertrouwt en zijn zoon zo hartelijk lief heeft, met liefdevolle zorg op het altaar gelegd. En de Engel des Heren kijkt toe… Eens zal Hij niet door een liefdevolle vader en en niet met liefdevolle vader-handen, maar door mensen vol afkeer en/of haat in het hart naar de “offerplaats” worden gebracht en aan het offerhout worden gespijkerd (laat mij niet vallen in de handen van – liefdeloze – mensen: David in 2 Samuel 24 : 14).
En Abraham, hij is niet buiten zinnen van de stress als hij het mes pakt en heft, maar de liefde doet hem tot het laatste moment toe verwachtingsvol uitzien en luisteren. Abraham beseft: God is er op elk moment bij geweest en is er ook nu bij. Mijn God heeft heel dit gebeuren in de hand en Hij bestuurt ook Abrahams arm…
En de Engel des Heren roept daarom niet schel en opgewonden “Niet doen, niet doen, Abraham, want…”, maar Hij roept rustig, en zelfs tweemaal, Abrahams naam. En Abraham mag eerst antwoorden en laten horen en zien dat hij nog steeds uitziet naar God en dat hij (daarom!) een luisteraar is, die zijn oren gespitst houdt, en daarom kan hij antwoorden: Zie, hier ben ik” – m.a.w. “(nog) steeds bereid om uw wil te doen”. En dan pas volgen de woorden: “Strek uw hand niet uit…”. En ook hier mogen we aannemen dat de woorden rustig en liefdevol zijn uitgesproken en dat ze Abraham en Izak als liefdesmuziek in de oren zullen hebben geklonken.
Van Izak lezen we later – toch wel als bijzonderheid in het OT – dat hij een goed huwelijk had met tedere liefde voor zijn enige vrouw.  Maar ook Izak blijft en blijkt een gewoon mens te zijn met zonden en gebreken. Dat zien we later in de verdere geschiedenis van Genesis ook nog weer. Maar als we daar (bij dat offer) de genade van God in een mensenleven opmerken, de genade waardoor en waarmee ze gelegenheid krijgen om iets van Gods grote liefde en trouw te laten zien en doorgeven, dan geven we God daarvoor de dank en de eer.
Dat laatste mis je nog wel eens bij de beoordeling van grote mannen als Luther en Kuyper bijvoorbeeld. Mooi wanneer je mag zien en leert zien wat Gods genade uitgewerkt heeft in de levenspraktijk van zulke mensen, dan ga je je verwonderen dat dat bij hen zoveel ruimte kreeg. Dan ga je ze toch daarna niet zo afschrijven, zoals helaas toch velen wel doen, wanneer dan later uit hun levensgang blijkt, dat ze, wat ze door Gods genade en in Gods kracht mochten opbouwen, nu in eigen kracht en met eigen middelen willen gaan beschermen en bewaren.
Mogelijk is dat laatste niet eens in de laatste plaats gebeurd, om latere mensen het idoliseren van zulke “grote mensen” af te leren. God geeft zijn roem niet aan mensen, ook niet aan “grote mannen” of “grote vrouwen”.
 (1) Abraham had niet eerder gehoord van mensen die uit de dood werden opgewekt. Toch geloofde Abraham vast en zeker in God, de Schepper van hemel en aarde,  “Die iets uit niet(s) tot aanzijn riep” en was hij getuige geweest van een geboorte uit “een dode moederschoot”. “Zou voor God iets te wonderlijk zijn” kreeg Abraham van God zelf te horen bij de aanzegging van Izak’s geboorte…
Opgemerkt:
God (en ook Abraham niet!) betrekt Sara’s moederhart niet bij deze opdracht en beproefd worden van Abraham door God. Daarin is grote genade en barmhartigheid. Uiteindelijk zal God Abraham ook het “kind-/zoon-offer” besparen. Zichzelf spaart Hij niet…
Dat God zelf de schepper is van de vrouw met haar moederlijke instelling en gevoelens moet ons veel te zeggen hebben over onze Drie-enige God! We kunnen hierbij dan bijvoorbeeld denken aan Gods woorden zoals uitgesproken door de profeten (o.a. Jesaja): “Zou een moeder haar zuigeling vergeten…?”
Uit Romeinen 4
14 Als men op grond van de wet erfgenaam zou zijn, zou het geloof zijn betekenis hebben verloren en de belofte zijn ontkracht. 15 De wet maakt namelijk alleen dat God straft, want zonder wet is er ook geen overtreding. 16 Maar de belofte had alles te maken met vertrouwen omdat ze een gave van God moest zijn, want alleen zo kon ze voor heel het nageslacht blijven gelden. Niet alleen voor wie de wet heeft, maar ook voor wie op God vertrouwt zoals Abraham, die de vader van ons allen is. 17 Er staat immers geschreven: ‘Ik heb je een vader van vele volken gemaakt.’ En hij is dit ten overstaan van God, op wie hij vertrouwde, die de doden levend maakt en in het leven roept wat niet bestaat. 18 Hoewel het eigenlijk niet kon, bleef Abraham hopen en geloven dat hij de vader van vele volken zou worden, zoals hem was beloofd: ‘Zo talrijk zullen je nakomelingen zijn.’  

Lees verder Romeinen 4 (klik hier).