Onze solidariteit met IS-strijders…

Wanneer we solidariteit niet nemen in de gangbare betekenis van een gedeeld besef van saamhorigheid en gedrag dat er aan beantwoordt, maar teruggaan tot wat hiervoor ligt: namelijk een gemeenschappelijk aansprakelijk gesteld worden, en daarmee een gemeenschap stichtende factor, dan gaan we terug naar de juridische grondbetekenis van het woord. Deze is de eerste betekenis die we in het Woordenboek der Nederlandsche taal vinden:

Solidariteit: Hoofdelijke aansprakelijkheid voor het geheel der schulden of hoofdelijke gerechtigheid tot kwijting der vorderingen van al degenen die een bepaalde verbintenis hebben aangegaan. ||(…)  a. Solidariteit of hoofdelijkheid der verbintenis, ASSER, Ned. Burg. Recht 31, 56. Actieve of passieve solidariteit (of hoofdelijkheid) 31, 57.

Solidariteit is (zodanig) primair verbonden met de Goddelijke Openbaring (namelijk over onze zondeschuld en verlossing daarvan) die ons – christen en niet-christen gezamenlijkonder kritiek stelt. De Openbaring stelt ons aansprakelijk voor de keuze tussen dood of leven en sticht daarmee solidariteit.

Bron: Lezing van prof. S. Griffioen op Mekkes-symposium aan Erasmus Universiteit in Rotterdam (20 november 2015) waarin bovenstaande woorden van prof. J.P.A. Mekkes over solidariteit geciteerd werden.

Wanneer we letten op het eerste deel van de betekenis van het woord solidariteit, namelijk “hoofdelijke aansprakelijkheid voor het geheel der schulden”, dan worden wij bepaald bij ons aandeel in de schuld en vloek die er door onze zonden nog altijd op deze wereld rust. En dat besef, dat moet ons (christenen) brengen tot ootmoed, berouw en bekering. Wij kunnen dat leren van Gods boodschap aan het volk van God ten tijde van het Oude Testament. Niet de gewelddadigheid van de volken rondom Israël waren een gevaar voor Israëls vrede en veiligheid, maar het gebrek aan vertrouwen op God en een daarmee overeenstemmend leven met God in de dagelijkse praktijk van de Israëlieten. Dat maakte dat deze volken een daadwerkelijke bedreiging werden en het land konden binnen vallen. Van God viel er geen bijstand en redding meer te verwachten, omdat de Israëlieten – ondanks alle vrome Israëlische godsdienstigheid en tempeldienst, die er vaak heus nog wel was – God niet meer dienden met heel hun hart en met heel hun leven, maar daarvan ver afgeweken waren in de dagelijkse praktijk van hun leven (1)
Dan riepen de profeten op tot verootmoediging en bekering, tot terugkeer naar de levende God, opdat Hij het volk (en op het laatst zeiden ze erbij “wie weet”) weer verlossen zou van hun vijanden en de vrede en rust in het land herstellen…

Hoe is het in onze tijd? Hoe vergaat het ons, dus wij mensen, die toch leven in een “verlicht werelddeel”, maar waarin toch niet zo lang geleden nog, begonnen werd aan de gerichte afslachting van bepaalde groepen “minderwaardige mensen”. Een werelddeel waar wereldoorlogen begonnen en massa-slachtingen van mensen veroorzaakt werden en nodig waren om mensen, die dankzij “de Verlichting” meenden wereldwijs geworden te zijn, weer tot rede en vrede te brengen?!  Verootmoedigen wij christenen ons over de levensstijl die wij ontwikkeld hebben na WO II.  Verootmoedigen wij ons onder het gebrek aan Evangelie in de wereld. Hebben wij ons na WO II niet veel meer ingespannen voor ons dagelijks brood, onze welvaart en onze luxe, en daarmee (verhoudingsgewijs) minder voor het Evangelie, dan welke christelijke generatie(s) ooit.

Heeft de bedreiging die er in onze tijd van IS uitgaat en de ellende die zij veroorzaken en kunnen veroorzaken niet veeleer te maken met de goddeloze leefstijl van de westerse wereld en het westerse christendom, dan met het nog onderontwikkeld en inferieur zijn van deze IS-mensen en de godsdienst die ze aanhangen?

Is er ruimte bij ons voor het zien van onze gezamenlijke zondeschuld? En dan niet zondeschuld in z’n algemeenheid, maar voor het zien van concrete zonden in eigen leven en dat van de mensen om ons heen en in de levensstijl die wij er op na houden? Is er (daarom) ruimte voor verootmoediging, berouw en bekering waardoor er ook weer ruimte kan komen voor onze opdracht “zoek eerst het koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid”?

Als die ruimte er is, laten wij God dan bidden om geopende ogen, wat meer is: om geopende oren en geopende harten, waardoor we ons met heel ons leven, met hart en ziel en “handen en voeten” gewonnen geven aan onze drie-enige God en aan een leven met en voor Hem.

Onze Vader die in de hemel woont
Uw Naam worde geheiligd (in mijn en ons aller leven)
Uw Koninkrijk kome (ook door mijn liefde en inzet daarvoor)
Uw wil geschiede (dus leer mij mijn verkeerde wil geen voorrang te geven)
Geef ons heden ons dagelijks Brood (… de kracht en bijstand van uw Heilige Geest)
En vergeef ons onze schulden (want wij voegen er dagelijks aan toe)
gelijk ook wij vergeven hen die ons iet schuldig zijn (wat ons in eigen kracht niet lukt)
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze (want zijn verleidingen en macht gaat onze krachten ver te boven)
Want van u is het koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid (vertrouwen en lofprijzing)
Amen 

 (1) God vraag niet om onze godsdienstigheid maar om ons hart en leven…
Uit Micha 6
6 Waarmee zal ik de HEERE tegemoet gaan
en mij buigen voor de hoge God?
Zal ik Hem tegemoet gaan met brandoffers,
met eenjarige kalveren?
7 Zou de HEERE behagen scheppen in duizenden rammen,
in tienduizenden oliebeken?
Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding,
de vrucht van mijn moederschoot voor de zonde van mijn ziel?
8 Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is
en wat de HEERE van u vraagt:
niets anders dan recht te doen,
goedertierenheid lief te hebben
en ootmoedig te wandelen met uw God.