God heeft ons mensen onvoorwaardelijk lief…
Wilt u het werkelijk graag zó horen en uzelf en anderen het met die woorden zeggen?
Nee toch! We zeggen toch op grond van Gods Woord: God heeft ons om Christus’ wil lief!
Want hier geldt toch zeker helemaal en overal en altijd: Ere(n) Wie ere toekomt!
Wanneer we over Gods vergevende mensenliefde spreken, dan kunnen en willen we toch niet (meer) om de Naam van onze Heer Jezus Christus heen?
Daarom heeft God hem hoog verheven en Hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader’ (Filippenzen 2 : 9-11)
Wij mensen hebben bij Gods volmaakte Liefde een vraagteken gezet toen we luisterden naar de woorden van de slang in het paradijs en zijn leugens niet afwezen.
Waarom zou de mens niet evengoed als God kenner kunnen en mogen zijn van goed én kwaad?, zo vroegen wij ons af…
Waarom zou de mens niet van die boom en zijn vrucht kunnen eten en daarmee nog meer “evenknie” worden van God?
Maar, door deze gedachten toe te staan en te eten van de vrucht zetten wij Gods Liefde onder verdenking en raakten wij ons volmaakte liefdes-antwoord op Gods volmaakte Liefde kwijt…
Toen Gods volmaakte liefde door de mens in twijfel getrokken was, toen “moest” God wel duidelijk maken waarom hij de mens de kennis van het kwaad onthouden had.
En het kwaad konden we niet leren kennen “uit een boekje”…
God “moest” Zijn schepping wel prijsgeven en overgeven aan de boze en aan de “entropie” (uiteenvallen, zinloosheid) en de mensen zouden voortaan sterven (naar Zijn Woord!).
In het schepsel zelf, zo bleek toen, kon en kan daarom de reden van Gods eeuwige liefde en het eeuwige liefdes-antwoord daarop niet gevonden worden.
De mens kon en kan niet uit eigen kracht Gods volmaakte Liefde volmaakt beantwoorden…
Toen de mens een schepsel ontmoette dat de waarheid van Gods Woord, en daarmee de volmaaktheid van Gods Liefde, in twijfel trok, toen ging de mens direct “onderuit”…
De reden van Gods eeuwige Liefde is daarom (gelukkig ook) niet gelegen in het schepsel, maar in onze eeuwige God zelf: In Zijn geliefde Zoon, in Wie Gods liefde een eeuwig welbehagen en een eeuwige vreugde vind…
En de Zoon Die is ons van God gegeven om ons mensen ervan te overtuigen dat Zijn liefde voor ons mensen en heel Gods schepping vast en zeker zijn.
In Christus zijn al Gods beloften “ja en amen”, want Gods Zoon heeft zich voor ons overgegeven in een volmaakte liefde tot de Vader en tot ons mensen.
Wij hoeven in het geloof en het liefhebben van God dan ook nooit op onszelf te zien en uit eigen kracht te leven, maar wij mogen zien op Gods Zoon en geloven en liefhebben uit Zijn kracht.
Dus zie op Hem en u mag zich eeuwig geliefd en aanvaard weten, want Hij heeft ons gekocht met Zijn eigen bloed en Zijn offer is aanvaard en Hij heeft de hoogste plaats in de hemel aan de rechterhand van God.
Hij pleit daar nu voor ons bij de Vader en Zijn inzet voor ons zal nooit worden afgewezen en door Zijn heilige Geest werkt Hij – onder het luisteren naar Zijn Woord – in ons het geloof om dat alles (Zijn liefde en inzet voor ons) te aanvaarden en om daaruit te leven.
18 Zoals dus het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. 19 Want, zoals door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden. 20 Maar de wet is er bijgekomen, zodat de overtreding toenam; waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden, 21 opdat, zoals de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven door Jezus Christus, onze Here. (Uit Romeinen 5)
11 Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. 12 Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijke bestaan, geef niet toe aan uw begeerten. 13 Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar stel uzelf in dienst van God. Denk aan uzelf als levenden die uit de dood zijn opgewekt en stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. 14 De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade. (Uit Romeinen 6)
Wie mij dient moet mij volgen: waar ik ben zal ook mijn dienaar zijn, en wie mij dient zal door de Vader geëerd worden. (Johannes 12:26)