Van buiten naar binnen…

(…) We doorliepen de tabernakelruimten van binnen naar buiten.
Laten we nu nog eens teruggaan.

Hoe heeft toch alles de priesterlijke roeping van de Israëlieten gepredikt om God met hun gaven te eren en in die weg deel te ontvangen aan Zijn gaven voor hen; hun rechtvaardiging, heiliging en verheerlijking.

De weg naar binnen, naar de plaats van Gods troon, was geen andere dan een weg door de voorhof. Langs het brandofferaltaar. De plaats, waar ook wel brood, wijn, olie, wierook en zout werden geofferd, gaven der heiliging, symbolen van de goede werken van het geloof. Maar daaraan ging toch altijd de verzoening door het altaarbloed vooraf. In de voorhof viel de nadruk op de rechtvaardiging.

Maar in het heilige op de heiliging, Weliswaar ontbrak hier de verzoening niet. Maar bloed werd op de hoornen van het reukaltaar toch niet dan bij uitzondering gesprenkeld. En iedere vléésgave ontbrak in het heilige volstrekt. Terwijl niet alleen de heiligingsgaven hier meer op de voorgrond traden, maar ze ook fijner waren en meer af. Hier nooit meel, maar uitsluitend broden. Niet enkel wierook, maar ook ander reukwerk daarbij. En de fijnste olie, de reinste olijfolie, was nauwelijks goed genoeg voor de luchter, waarop de hele nacht aan God de gave werd toegebracht, die symbool was van het licht van de Geest. En al die gaven aldoor, dag en nacht. En, als gezegd, bijna geheel onbloedig.

Terwijl in het allerheiligste inderdaad ook nog wel het zondige moest verzoend, waarmee zelfs de allerheiligste verrichtingen van en voor Israël gedurende een heel jaar waren gepaard gegaan. Maar hier naderde dan toch een man uit Israël voor Israël tot vlak bij Jahweh, met de naam van Jahweh op zijn voorhoofd. Hier was toch iets, dat herinnerde aan de hof van Eden. En dat óns nu zeker denken doet aan het slothoofdstuk van de Bijbel.

En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn
en Zijn dienstknechten zullen Hem vereren en zij zullen Zijn aangezicht zien
en Zijn naam zal op hun voorhoofden zij
n“,
(Openbaring 22 : 3, 4)

Het geloven wordt eenmaal aanschouwen.

Bron: De Voorzeide Leer, Inleiding Genesis Exodus, deel 1a, door ds, C. Vonk (Buijten&Schipperheijn, Amsterdam, 1991)