Organisatie van evangelisatie – opdracht of juk?

Mensen door de verkondiging van Gods Woord willen bevrijden van het juk en de last, die door onze zonden en door mensen werd en wordt opgelegd, en het – met Gods Woord in de hand en in de mond en pen – toch weer opleggen van andere menselijk jukken en lasten, blijkt in de geschiedenis van Gods volk en ook in het kerkelijk leven van vroeger en ook nu in onze tijd een steeds terugkerende problematiek te zijn. Deze problematiek dient daarom ook steeds weer overdacht te worden, waarbij we nauwkeurig nagaan wat de Bijbel ons leert. Wat is de weg die Gods Woord ons wijst om er voor te zorgen dat we in de gemeente(n) alleen leven onder het zachte juk en de lichte last die Christus ons wil opleggen?

In de eerste plaats behoren we te beseffen, dat God alleen aan zijn eigen Woord de belofte verbonden heeft dat het zal doen wat Hem behaagt. Daarom is het horen en lezen van Bijbelwoorden en het eerbiedig bidden om Gods leiding beslist voldoende om te kunnen leven naar Gods wil op de betreffende dag. Voldoende om elke dag de juiste keuzes te kunnen maken en de juiste woorden te spreken naar onze naasten en hen de liefde en de hulp te bieden die God van ons verwacht (1). Natuurlijk doen we dat niet zonder onze fouten, gebreken en zonden, maar wanneer we daarbij gelovig vertrouwen op Zijn vergevende Liefde, dan weten we dat ook die dingen door God zo geleid worden, dat ze ons niet scheiden van zijn Liefde en Zorg voor ons. Dat Hij zelfs het kwaad door ons gedaan en aangericht, ons en anderen “ten beste keren” wil en zal, wanneer we Hem maar volhardend gelovig blijven vertrouwen en liefhebben (2).

Wanneer we echter de gelegenheid hebben om met andere leden van de gemeente samen te leven en de samenkomsten van de gemeente bij te wonen om ons daar eerbiedig met elkaar onder de bediening van Gods Woord en de Sacramenten te stellen, dan behoren we dat in gehoorzaamheid aan Gods Woord ook daadwerkelijk te (gaan) doen en het is ongehoorzaamheid wanneer we dat nalaten. We behoren allen tot het Lichaam van Christus en behoren als ledematen niet “los” van dat Lichaam te leven en te doen alsof wij dat Lichaam niet nodig hebben of andersom, leven alsof dat Lichaam ons niet nodig heeft (Zie 1 Korintiërs 12).

De liefde, die door de Heilige Geest gewekt wordt, bij het vernemen van Gods Woord (in lezen en luisteren, zingen en bidden), wekt bij ons het verlangen om dat Woord steeds beter te mogen kennen en begrijpen, om het zodoende te kunnen toepassen in de praktijk van ons dagelijkse  leven. Wanneer die liefde en dat verlangen bij ons niet gewekt worden en niet groeien, dan zijn we – klaarblijkelijk, dat weten we uit Gods Woord! – bezig de Heilige Geest te weerstaan. In goede Woordverkondiging wordt de gemeente daar ook steeds weer op gewezen en voor gewaarschuwd. Waar goede en zuivere verkondiging van het Woord om wat voor reden dan ook ontbreekt of niet bijgewoond kan worden, daar wil de Heilige Geest ons toch helpen en ons geven wat nodig is, wanneer we maar standvastig blijven voortgaan met het eerbiedig lezen van Gods Woord en blijven bidden om wijsheid en inzicht. We moeten er dan wel voor zorgen dat we in dat trouw lezen, luisteren en bidden niet ook zélf nalatig worden. Anders zijn we zelf ook bezig met het bedroeven en weerstaan van de Heilige Geest. We doven Hem daarmee zelfs uit als we ons niet bekeren van deze nalatigheid.

Natuurlijk willen we en mogen bij het lezen en overdenken van Gods Woord allerlei hulpmiddelen gebruiken en dat ook samen met andere leden van gezin of gemeente doen en/of de hulp van anderen daarbij inroepen. Geen enkele door mensen bedachte en/of aanbevolen methode van (gezamenlijke) Schriftlezing en Schrift-overdenking en/of manier of methode van bidden mag echter de pretentie hebben, de hiervoor beschreven “eenvoudige weg” te kunnen of te moeten vervangen of ons aanbevolen worden als noodzakelijke aanvulling op dat eerder aangegeven “gewone leven” van een christen. Elke Christen leeft met Christus als enige Middelaar, zonder verder ook maar enige hulp van menselijke methoden en/of (gebeds)middelaars voor het aangezicht van God nodig te hebben en heeft als enige Hulp bij het bidden de bijstand van de Heilige Geest en onze Heer Jezus Christus, die voor ons bidden en pleiten ook wanneer onze eigen woorden tekort schieten. Dat wij toch soms in bijzondere omstandigheden zwakke, ellendige of zieke broeders en zusters bij het bidden te hulp schieten, is een uitzondering op bovengenoemde “regel”, die de liefde kan en mag maken (6), maar die niets afdoet aan het feit dat God juist het hulpeloze stamelen onmachtige zuchten van deze “zwakken” verstaat en verhoren wil en we mogen hen daar ook steeds weer op wijzen en hen daarmee bemoedigen en aanmoedigen (3+4).

In wat we in de Bijbel lezen over en van de vroege Kerk (Handelingen en de brieven van de apostelen) zijn geen richtlijnen te vinden voor het georganiseerd invulling geven aan “de zendingsopdracht van een gemeente”. De zendingsopdracht die de Here Jezus gaf aan zijn discipelen wordt aan de leidinggevenden in de gemeente(n) beslist niet voorgehouden als een taak waaraan zij nu eens georganiseerd inhoud en uitvoering moeten geven en waartoe zij alle gemeenteleden mogen of behoren op te roepen om daar aan mee te doen. Er worden in de Bijbel wel gemeenten genoemd, die in verre omstreken bekend raken door hun onderlinge liefde en er wordt verteld van individuele leden van de gemeenten, die spreken over het Evangelie wanneer zij in synagogen en/of op plaatsen komen waar het Evangelie van het “Jezus en Die gekruisigd” niet eerder verkondigd werd. Ook is er sprake van uitzending van apostelen en andere verkondigers, maar nergens wordt aangegeven dat het de taak van herders en leraars is om in de gemeente te organiseren, dat er invulling geven wordt aan de “zendingsopdracht” zoals die door Jezus aan zijn discipelen werd gegeven. Wel worden er aan de oudsten in de gemeenten richtlijnen en regels gegeven voor het zorgen voor een goede, betrouwbare en zuivere bediening van het Woord en de Sacramenten, voor het gezamenlijk gebed (3+4), voor het zorgen voor het vinden en opleiden van betrouwbare opvolgers voor de bediening van het Woord en het leiding geven in en het verzorgen van de gemeente. Er worden richtlijnen gegeven voor huwelijk en gezinsleven en voor de verhoudingen tussen heren en slaven. Ook worden regels gegeven voor de onderlinge zorg en de zorg voor de armen,  zorg voor de zwakke en ellendige mensen in de eigen gemeente én in andere gemeenten en ook nog voor de zorg voor mensen die nog buiten Gods gemeente(n) leven. Het Evangelie blijkt te “moeten” worden uitgedragen in en door het gewone leven van de gemeenteleden, zoals dat gebeurd in hun huwelijken, hun gezinnen en familie, in hun werk en zodoende in heel hun leven in de samenleving waarvan zij deel uitmaken. En zó bereikt het Evangelie op “natuurlijke wijze” de mensen die nog geen deel uitmaken van de gemeente en die alleen nog “toeschouwers” en “buitenstaanders” zijn (5).

We lezen in Gods Woord dus niet over een “organiserende taak” die herders en leraars hebben voor “de zendingsopdracht van een gemeente”. Wel lezen we in Handelingen 13 dat men in en met een gemeente gaat vasten en dat men er één of meer gebedsdiensten houdt om duidelijkheid te verkrijgen over roeping en taak van de leden van de gemeente waar het “zending” betreft. Wanneer mensen in een gemeente tot het besef komen dat zij een “bijzondere roeping” hebben voor het verkondigen van het Evangelie, dan mogen zij de leden van de gemeente en zij die leiding geven vragen om met hen te bidden om bevestigd te mogen worden in deze roeping en ook vragen om goede raad en advies. Belangrijk is hierbij dat zij hun “bijzondere roeping” ook aan andere leden van de gemeente en aan de leidinggevende duidelijk kunnen maken en dat deze roeping ook door hen wordt aanvaard. Wanneer men zo gezamenlijk deze bijzondere roeping erkent en aanvaard, dan kunnen en mogen de leidinggevende deze “geroepene(n)” in het midden van de gemeente de handen opleggen en zegenen, zodat zij ook met de zegen van de gemeente hun werk beginnen. Deze begeleidende en controlerende taak van de gemeente en haar leiding helpt de individuele leden om zich goed te bezinnen en zich goed voor te bereiden wanneer zij een “bijzondere roeping” menen te hebben ontvangen en het helpt hen bij het verkrijgen van meer/goede zekerheid hierover.

(1) Jakobus 1 : 5-8
5 Komt een van u wijsheid tekort? Vraag God erom en hij, die aan iedereen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt, zal u wijsheid geven. 6 Vraag vol vertrouwen, zonder enige twijfel. Wie twijfelt is als een golf in zee, die door de wind heen en weer wordt bewogen. 7-8 Wie zo aarzelend en onberekenbaar is bij alles wat hij doet, moet niet denken dat hij iets van de Heer zal krijgen.
(2) Romeinen 8 : 31-39
We weten (natuurlijk alleen in en door  het geloof – AJ) dat geen schepsel (dus ook wijzelf en onze zonden en gebreken niet – AJ) ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer.
(3) 1 Tim. 2 : 1-6
1 Allereerst vraag ik dat er voor alle mensen gebeden wordt, dat er smeekbeden, voorbeden en dankgebeden voor hen worden uitgesproken. 2 Bid voor alle koningen en gezagsdragers, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid. 3 Dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze redder, 4 die wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen. 5 Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, 6 die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd.
(4) Het valt niet goed “Bijbels te onderbouwen” om in of na de samenkomsten van de gemeente, waar gezamenlijk gebeden wordt en is voor alle mensen en al hun noden, nog apart met en voor mensen te laten bidden door speciale “voorbidders”. Die laatsten moeten niet menen dat – of doen alsof – zij daar nog door persoonlijke voorbede iets kunnen of moeten toevoegen aan het gezamenlijke, eendrachtige bidden van de gemeente. In de samenkomst waarin toch steeds weer alle mensen in en met de Naam van Christus (al) voor Gods genade troon worden gebracht. Het hoort eerder zo te zijn dat we de mensen “vermanen” mogen/zullen, dat zij na de samenkomsten van de gemeente – niet alleen door het verkondigde Woord –  maar juist ook door het gezamenlijk gebed getroost en versterkt weer naar huis kunnen en mogen gaan.
(5) 1 Petrus. 2 : 11-12
 11 Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel; 12 en dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
(6) Jakobus 5 : 14-16
14 Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. 15 En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. 16 Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt.

Plaats een reactie