‘Kunnen wij ons dan nog ergens op laten voorstaan?* Dat is uitgesloten.‘
(Uit Romeinen 3 uit de verzen 21-31 vers 27)
* En roemen in (blanke of gekleurde) mensen of in onze (westerse of niet-westerse) cultuur?
Zo’n zeventig miljoen christelijke mannen…
Geciteerd 1: Mijn vader was heel trots op de Evangelist, en hij drukte me op het hart om de krachten van de Jaguarman met rust te laten. De Evangelist zou onze familie verlost hebben van een vloek, door de ‘afgodsbeelden’ – de obia – van de Jaguarman te vernietigen en in de grond te begraven.
Geciteerd 2: In Jacobus’ (=’De Evangelist’) jaarverslag van 1914 speelde Amade een prominente rol. In Europa was dat jaar de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Zo’n zeventig miljoen jonge, christelijke mannen vochten tegen elkaar met tanks, vliegtuigen, machinegeweren, kanonnen en gifgas, en meer dan negen miljoen van hen zouden omkomen.
Jacobus wijdt er slechts één zinnetje aan op de dag waarop hij van de oorlog hoort, maar het nieuws heeft ook Amade bereikt. Wanneer Jacobus hem op oudejaarsdag bezoekt en hem, zoals zijn bazen hebben opgedragen, nog eenmaal vraagt waarom Amade zich toch niet laat bekeren, geeft die een prachtig antwoord. En Jacobus schrijft het op:
‘Zolang deze oorlog niet afloopt, laat ik me niet doopen (1), want ik zie dat de blanken in de war geraakt zijn. Immers leerden zij dat men als Kristenen niet mag doodslaan, en nu schieten zij als heidenen anderen menschen dood. En je mag wel voorzichtig zijn dat zij jou niet als Evangelist ontslaan, want als ’t zo voortgaat dan is geen kerk meer nodig.’
Eigenlijk zegt Amade: als je kijkt naar wat Europeanen hebben gedaan met de wereld, met ons en met elkaar, is het niet zo heel moeilijk om te zien wie hier werkelijk de heidenen zijn.
‘Een echt stouteman’, schrijft Jacobus daar achteraan. ‘Toch ben ik goed bevriend met hem.’ Ik stel me voor dat hij daarbij lachte. Amade kon zeggen wat Jacobus niet zeggen mocht, en via Amade zei Jacobus het toch. Tegen zijn bazen. En tegen mij, zijn achterachterachterkleinzoon, die zich belast had met de taak om de krachten op te graven die Jacobus begraven had.
Jacobus was vrij, maar aan zijn vrijheid zaten grenzen, daarbinnen had hij verteld wat hij kon. Het was aan mij om de rest van het verhaal te schrijven. Zonder schaamte, zonder angst en zonder grenzen. Om een stoute man te zijn en de wereld te vertellen wat ze van mijn voorouders zou kunnen leren.
(1) Het waren soldaten uit 32 landen. Zou het merendeel daarvan toen nog gedoopt zijn geweest? Het zouden ieg toch wel ‘een paar kerken vol’ zijn geweest… Zie ook/meer cijfers over WOI: https://www.cijfers.net/wo1.html
Bron citaat: De Correspondent – ‘Wat het verhaal van mijn voorouders me vertelt over Keti Koti en de grenzen van vrijheid’ – door Raoul de Jong (Schrijver)
Bron afbeelding: KJV Bible Verses