‘Beter is een arme, maar wijze jongeling dan een oude, maar dwaze koning. Want de eerste komt uit de gevangenis om koning te worden, hoewel hij onder het koningschap van de ander als een arme geboren was. Ik zag alle levenden onder de zon meelopen met de jongeling, de opvolger, die in de plaats van de ander zou treden, er was geen einde aan al het volk, aan allen aan wier spits hij stond. Maar de lateren vonden in hem geen vreugde.‘ (Uit Prediker 4 uit de verzen 13-16)
‘maar de lateren’…
In het begin ging het goed: Ik zag alle levenden onder de zon met de jongeling meelopen, er was geen einde aan al het volk. Maar dat blijft niet zo. Het kerkbijbeltje heeft als opschrift ‘volksgunst is ijdelheid’ – oppervlakkiger kan het haast niet. Want de rede in 4 de verzen 13-16 handelt helemaal niet over volksgunst en de eventuele ijdelheid daarvan; ze handelt over een oude zotte koning die wordt opgevolgd door een arme maar wijze jongeling.
Ze handelt over een land en volk, of over een kerk (gemeente), of een werkgemeenschap op een of ander gebied, die in nood en ellende verkeerde omdat de koning in zijn ouderdom een dwaas was geworden, die niet meer naar vermaan wilde luisteren en vond dat hij in ieder geval gelijk had en dat zijn ongerechtigheid hoe dan ook gerechtigheid moest heten.
Dat is een ramp voor dat land, die kerk (of gemeente), die werkgemeenschap. In 10 vers 16 lezen we ‘wee u o land, waarvan de koning een kind is‘; maar sterker nog klemt: wee u, o land, waarvan de koning een oude dwaas is.
Wanneer het land bevrijd is van de tirannie van zijn oude koning, die een dwaas werd, dan is het volk natuurlijk blij. En even natuurlijk, hoewel niet excusabel, is, dat het volk na verloop van tijd de nood van het leven onder de oude koning vergeten is.
Maar nu slaat de zo moedige spreker een zijweg in waardoor hij ons teleurstelt. ‘Maar de lateren vonden in hem geen vreugde; dus is ook dit ijdelheid en najagen van wind.‘ Blijkbaar is ook voor deze spreker de wijsheid van Gods Verbond te hoog. Hij verzeilt in de wateren van de gespreksopener (1 de verzen 1-11) (1) ; hij maakt melding van de terugkeer en de vermoeiende herhaling: onder de oude dwaze koning had het volk gezucht; nu heeft het een betere koning; maar de lateren vonden in hem geen vreugde.
Geen vreugde. Niet omdat hij een zot was geworden. Ook niet omdat volksgunst een voorlopige zaak is. Maar veeleer omdat ook een goed en wijs koning vaak dingen moet doen, waarover velen ontevreden zijn, hoewel ze niet zouden kunnen zeggen hoe het dan beter gedaan zou kunnen worden. Opnieuw klinkt het thema van de ijdelheid; en ook dit is geen slotwoord. Dat komt pas in Prediker 12 vers 13.
(Wordt vervolgd!)
(1) De werkhypothese, waarvan de schrijver gebruik heeft gemaakt, namelijk dat het boek Prediker een verslag is van een discussie waaraan vele en in overtuiging uiteenlopende sprekers deelnamen, ligt zó voor de hand, dat we moeilijk kunnen aannemen dat ze nooit eerder geopperd zou zijn. In de ons bereikbare literatuur hebben we haar echter niet aangetroffen.
Bron citaten: Boek – ‘Heersende te Jeruzalem‘ – door prof. dr. K.J. Popma (1903-1986)
Zie ook:
- Prediker: De Qohèleth spreekt in de qahaal…
- Prediker: Het voordeel van de wijsheid…
- Prediker: De eeuw in hun hart gelegd…
- Prediker: Sleutel tot verstaan van het boek…
- Prediker: Heersende te Jeruzalem…
- Prediker: Moeilijke bezigheid… (I)
- Prediker: Moeilijke bezigheid… (II)
- Prediker: Werkgroep met saamhorigheid als doel voor ogen…
- Prediker: Geen Joods (of ‘Gemeentelijk’) cultureel zelfbehagen…
- Prediker: Wat ‘nut ons’ dit Bijbelboek…
- Prediker: De oude dwaze koning, verzot op eigen verleden…
‘Beroof de geringe niet, omdat hij arm is,
en vertreedt de ellendige niet als hij terechtstaat;
want de HEER zal hun rechtszaak voeren,
en hun berovers van het leven beroven.‘
‘(Uit Spreuken 22 de verzen 22 en 23)
Bron afbeelding: SlidePlayer