‘Het echte zingen van het “Magnificat”‘…

Mijn ziel verheft God, de Heere
(Lukas 1 : 46)

> Wie God alleen maar prijst, wanneer Hij hem weldoet, bemint en prijst Hem niet recht.
Maar nu zijn er tweeërlei valse geesten, die het “Magnificat” niet kunnen zingen, zoals het behoort: de eersten zijn de lieden, die God niet prijzen, vóórdat Hij hun een weldaad bewijst, zoals David zegt in Psalm 49 : 19: “Zij loven U, wanneer Gij hun weldoet“. Naar het schijnt, prijzen zij God luid. Maar omdat zij nimmer willen lijden en door de diepte willen gaan, kunnen zij nooit het echte werken van God ervaren, en derhalve ook nooit God echt beminnen en prijzen.
In deze geest is tegenwoordig de gehele wereld vol van de dienst en de lof van God met zingen, prediken, orgelspelen en muziek maken; het “Magnificat” wordt schitterend gezongen; maar intussen is het bedroevend, dat zulk een kostelijk lied zo helemaal zonder kracht en pit door ons gebezigd wordt.
Want wij zingen niet eerder, dan wanneer het ons goed gaat; zo gauw gaat het niet mis, of het is met het zingen gedaan. Dan ziet men niet meer tegen God op en wij denken, dat God niet meer bij ons kan of wil werken; het “Magnificat” moet dan vanzelf achterwege blijven.

> Wie zichzelf met Gods goederen verrijkt, prijst God niet naar waarheid.
De anderen, die naar de tegenovergestelde kant afwijken, zijn nog gevaarlijker: zij verrijken zich met Gods goederen, zonder deze eerlijk aan de goedheid van God toe te schrijven; zij willen er zelf ook iets aan hebben, zij willen daarvoor door andere mensen geëerd en erkend worden.
Wat God bij hen heeft gedaan, beschouwen zij als hun eigen verdienste, zij klemmen er zich aan vast en maken er als op hun bezit aanspraak op en tegenover anderen, die er zoiets niet op na houden, verbeelden zij zich iets bijzonders te zijn. Dit is inderdaad een gladde, glibberige situatie: Gods goederen maken hier de harten, zoals met hun natuur overeenkomt, hoogmoedig en zelfingenomen.

> Maria roemt op voorbeeldige wijze uitsluitend de daad van God.
Derhalve is het hier noodzakelijk, aandacht te schenken aan het laatste woordje: “God”. Immers Maria zegt niet: “Mijn ziel maakt groot – zichzelf” of “ziet tegen zichzelf op”; van zichzelf wil zij trouwens ook niet de geringste dunk hebben. Integendeel: zij maakt God alleen groot; aan Hem schrijft zij het volkomen en uitsluitend toe.
Zij ontgeeft zich alles en brengt het weer volkomen tot God terug, van Wie zij het ontvangen heeft. Want ofschoon zij zulk een overweldigende daad van God in zich ervoer, was zij en bleef zij toch zó gezind, dat zij zich niet boven de geringste mens op aarde verhief; wanneer zij het had gedaan, dan zou zij met Lucifer in de afgrond van de hel zijn gestort.
Haar gedachtegang was eenvoudig deze: indien een andere maagd deze goederen van God had ontvangen, zou zij even vrolijk hebben willen zijn en het haar net zo goed gegund hebben als aan zichzelf, ja zij zou zichzelf zulk een eer onwaardig en alle anderen waardig hebben geacht; en zij zou zelfs dan nog weltevreden zijn geweest, indien God haar deze goederen ontnomen en voor haar ogen aan een ander gegeven had; zij is niet meer dan een vrolijke woonstee en dienstvaardige gastvrouw voor deze gast geweest Daarom ook is zij dit alles, blij en dienstvaardig, steeds gebleven.

> Maria overwint de grote verzoeking van zelfverheffing.
Ziet, dat is God alleen groot maken, alleen tot Hem hoog opzien en voor zichzelf geen eisen stellen. Hieruit kan men opmerken, hoe menigmaal er aanleiding voor haar geweest is om te vallen en te zondigen, zodat het wonder, dat zij zich van hoogmoed en aanmatiging heeft vrijgehouden, niet kleiner is dan dit, dat zij zulke goederen heeft ontvangen
Komt u van het bijzondere van dit gemoed niet onder de indruk? Als Moeder Gods ziet Maria zich boven alle mensen uitgeheven, en toch blijft zij zo eenvoudig en kalm hieronder, dat zij een geringe dienstmaagd niet als beneden haar staande zou hebben beschouwd.
O, wij arme mensen: Wanneer wij enig goed, macht of eer hebben, ja een weinig aantrekkelijker zijn dan anderen, dan zijn wij niet in staat ons met een mindere gelijk te stellen, en kennen wij in onze pretenties geen grenzen; wat zouden wij dan doen, indien wij grote, hoge goederen bezaten?
Daarom laat God ons dan ook arm en ongelukkig blijven, omdat wij Zijn lieflijke goederen niet onbevlekt houden; wij spelen het niet klaar, over onszelf evenzo te denken, als tevoren, maar laten ons zelfgevoel steeds meegroeien en verminderen, naar gelang de goederen komen of gaan.
Maar dit hart van Maria blijft te allen tijde vast en gelijk; zij laat God in zich werken naar Zijn wil en neemt voor zichzelf daaruit niets meer dan een goede troost, vreugde en vertrouwen in God. Zo moesten ook wij doen; dat zou een echt zingen van het “Magnificat” zijn.

Opgemerkt AJ: Of wij doen aan zelfverheffing* om ons daarmee boven een ander te verheffen blijkt m.n. ook uit hoe wij ons al of niet van een oordeel onthouden en als we dan (toch) oordelen hoe wij dan ons dat recht ‘aanmeten’ en hoe en op grond waarvan wij menen een oordeel te kunnen vellen/hebben over een ander.
* Er zijn vormen van ‘zelfverdediging’ die op zelfverheffing kunnen lijken en dat omdat men protesteert tegen het (onterecht) ‘omlaag getrapt’ worden door anderen en men weet daar allerlei middelen voor in te zetten en vormen voor te bedenken. Dat een ander of anderen ‘omlaag trappen’ kan zelfs vanaf de kansels gebeuren.

Zie ook:

Bron citaat:  maartenluther-nl-com/Luther ‘Lofzang van Maria’ (pdf)

Bron afbeelding:  Pinterest – Pin on Daily Bible Verses

 

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s