(…) 3 Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood? 4 We zijn door de doop in Zijn dood met Hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden. 5 Als wij delen in Zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding. 6 Immers, we weten dat ons oude bestaan met Hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven: we mochten niet langer slaven van de zonde zijn. 7 Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Wanneer wij met Christus zijn gestorven, geloven we dat we ook met Hem zullen leven, 9 omdat we weten dat Hij, die uit de dood is opgewekt, niet meer sterft. De dood heeft geen macht meer over Hem. 10 Hij is gestorven om een einde te maken aan de zonde, voor eens en altijd; en nu Hij leeft, leeft Hij voor God. 11 Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. (Uit Romeinen 6)
Vaste hoop tegen de zonde…
Geciteerd: In de hoofdstukken negen, tien en elf van de brief aan de Romeinen leert Paulus ons over de eeuwige verkiezing van God. Namelijk, over het oorspronkelijke besluit van God, waaruit voortvloeit wie geloven of niet geloven zal, van zonden verlost of niet verlost kan worden. Daarmee is het volledig uit onze handen genomen en ligt het alleen in Gods hand of we rechtvaardig worden.
Dit is ook allerhoogst noodzakelijk, want we zijn zo zwak en onzeker, dat er zeker geen mens zalig werd, als het van ons zou afhangen. De duivel zou de mensen – daar hoef je niet aan te twijfelen – allemáál overweldigen. Maar omdat God zo getrouw is, dat Zijn verkiezing niet faalt of iemand die kan weren, daarom hebben wij nog hoop tegen de zonde.
Maar nu moeten we eerst de mond stoppen van die twistzieke en hoogdravende geesten, die eerst bij hun verstand te rade gaan en met hun verstand opklimmen naar de hemel en daar beginnen om de afgrond van de Goddelijke verkiezing te onderzoeken. (1) Ze zijn – maar geheel tevergeefs – bekommerd om te weten of ze uitverkoren zijn of niet. Ja, die moeten vanzelf weer neerstorten: óf ze vervallen tot wanhoop óf ze worden helemaal ongevoelig en onverschillig.
Die echter de volgorde van deze brief van Paulus verstaan, bekommeren zich éérst over Christus en het evangelie, en wel dat je in de eerste plaats kennis van je zonde én kennis van Gods genade hebt. Daarna komt dat je tegen de zonden strijdt, zoals het eerste tot het achtste hoofdstuk je hebben geleerd.
Wanneer je dan tot aan het achtste hoofdstuk gekomen bent, onder kruis en lijden, dan zal het heilige kruis je in hoofdstuk negen tot elf wel goed onderwijs geven over de uitverkiezing, namelijk hoe vol troost deze leer is. Want zonder lijden, kruis en doodsangsten kun je de verkiezing niet zonder schade en verborgen opstand tegen God overdenken.
Daarom moet Adam eerst goed dood zijn (2), voordat je dit kunt verdragen en deze sterke wijn kunt drinken. Daarom, pas er voor op, dat je niet van deze wijn drinkt wanneer je nog een zuigeling (3) bent. Er is een zekere maat, tijd en leeftijd voor ieder leerstuk.
Maarten Luther: Aus der Bibel 1546. Vorrede auf die Epistel S. Pauli an die Römer, vgl. WADB 7, 23, 26 – 25,10
(1) Opgemerkt AJ: De heilige Geest heeft het niet nodig gevonden om het Evangelie ons aan te bieden in de vorm van leerstukken. De nalatenschap van Maarten Luther valt te karakteriseren als het in alle eenvoud steeds weer het troostvolle Evangelie verkondigen, opdat wat voor ‘(wereld)wijzen en verstandigen’ (waaronder Schriftgeleerden!) verborgen is gehoord (‘onthuld aan’) en geloofd zou worden door ‘de eenvoudigen’. (Zie o.a. Matteüs 11 : 25-26 en 1 Korintiërs 1 : 18-31)
(2) En die ‘eerste Adam’ (in ons) is gedood – zie Bijbeltekst uit Romeinen 6 bovenaan – en door het geloof weten wij ons met Christus, de ‘tweede Adam’, opgewekt tot een leven uit en door het geloof – zie ook Bijbeltekst uit Kolossenzen 3 onderaan.
(3) Opgemerkt AJ: Let er dus goed op dat Luther zegt dat we als zuigeling het Evangelie ontvangen! En zoals we weten hebben zuigelingen niets van zichzelf in te brengen en over zichzelf te vertellen, maar worden ze aan de moederborst gelegd en daar ontvangen ze verlangend en dankbaar de zuivere/onvervalste moedermelk en groeien ervan tot ze ook vast voedsel kunnen verdagen! Petrus geeft de jonge gemeenten zelfs de opdracht tot dit verlangen (1 Petrus 2 : 2) en dit verlangen hoort er zelfs bij ieder levenslang te zijn. Ook wanneer we zo ver gekomen zijn dat we vast voedsel verdragen.
Hierbij past wel het beeld van de kerk als moeder. Welke belangrijke taak hebben de voorgangers/opzieners in een gemeente om helemaal dienstbaar te zijn aan het Woord en dus in het doorgeven van de zuivere en onvervalste moedermelk zonder (eigen) aanlenging! Daar hebben ze echt ‘hun handen’ vol aan (en mee – als het goed is!) in de gemeente! En dat verkondigde Woord van God zal in de harten en levens van de hoorders teweeg brengen al wat God behaagt en niet de visie en aanpak van voorgangers en hun kerkenraden en commissies!
Psalm 131 – Ootmoedige overgave
1 Een bedevaartslied. Van David.
Here, mijn hart is niet hovaardig,
mijn ogen zijn niet trots;
ik wandel niet in grootse dingen,
noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn.
2 Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht
als een gespeend kind bij zijn moeder;
als een gespeend kind is mijn ziel in mij.
3 Israël hope op de Here
van nu aan en voor immer.
‘Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit. Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn, want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.’ (Kolossenzen 3 : 1-4)
Bron citaat: Mijn enige troost – 365 dagen met de Heildelbergse Catechismus – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden – Den Hertog Uitgeverij.
Zie ook: Waarom Luther nog aan het Woord laten…(I), (II), (III), (IV), (V).