‘Moge God, Die ons hoop geeft, u in het geloof geheel en al vervullen met vreugde en vrede, zodat uw hoop overvloedig zal zijn door de kracht van de heilige Geest.‘
(Romeinen 15 : 13)
[Brieven van Luther*, 1522]
Het Woord moet het doen!
(…) De satan heeft hier in mijn kudde [te Wittenberg] veel kwaad proberen aan te richten, en wel zó dat het moeilijk was hem, zonder ergernis voor beide zijden, te weerstaan. Jij echter, wilt ook niet zien en toelaten dat er iets nieuws begonnen wordt door een opwelling of bevlieging van de gemeente. Alleen met het Woord moet dat bestreden en overwonnen worden.
Met het Woord moet datgene vernietigd worden wat de onzen zelf met geweld en opstand wilden ondernemen. Zozeer heeft de satan ze opgezweept! Ik verwerp zelf ook dat de mis voor een offer en een goed werk gehouden moet worden. Ik wil ze echter niet met mijn vuisten bestrijden of degenen die niet anders willen, of de ongelovigen, met geweld afhouden. Ik verwerp het alleen met het Woord.
Wie gelooft, die gelooft en volgt. Wie niet gelooft, die gelooft niet en gaat maar heen. Want tot het geloof en tot wat tot het geloof behoort, mag niemand gedwongen worden. Ieder moet door het Woord getrokken worden, zodat hij die gelooft, geheel vrijwillig tot ons komt.
Ik verwerp ook de beelden, maar alleen met het Woord, niet dat ze verbrand zouden worden, maar dat niemand zijn vertrouwen erop zou zetten, zoals het tot nu toe gebeurd is en nog steeds gebeurt. Ze zullen vanzelf vallen als het volk onderwezen zou worden en wist dat ze in Gods ogen waardeloos zijn.
Op dezelfde manier verwerp ik de wetten van de paus, de biecht, de communie, het bidden [van verplichte gebeden] en het [gedwongen] vasten. Echter alleen met het Woord, waarmee ik tegelijk hun gewetens vrijmaak. Wanneer die vrij zijn, kunnen zij ten slotte daarvan gebruikmaken ten dienste van de zwakken (1) die daarin nog verstrikt zijn.
Maarten Luther: Luthers Briefwechsel,Wittenberg 17. März 1522,vgl. WABR2,474,1-28
(1) Lezen Romeinen 14 en 15 : 1-13, kerntekst: 14 : 16- 19
* Uit een brief aan Nikolaus Hausmann, nadat Luther in maart 1522 was teruggekeerd van de Wartburg. Er dreigde een algemene volksopstand en beeldenstorm. Luther heeft toen zijn Acht Sermone gepredigt zu Wittenberg in der Fastenzeit gehouden. De eerste dreiging was daarmee voorbij. Deze acht preken waren gericht tegen de eigenzinnige en radicale dr. Andreas Karlstadt. Karlstadt, die, toen Luther niet in Wittenberg maar op de Wartburg verbleef, de confrontatie zocht, meende dat nu het ogenblik gekomen was om de hervorming – naar zijn inzicht – in Wittenberg onder dwang uit te voeren. Vanuit Zwickau kreeg hij hulp van de dwepers en geestdrijvers, de z.g. Zwickauer profeten, die nu in Wittenberg de leiding in handen namen. Had Luther op de vrijheid in Christus gewezen, de dwepers wilden het hele leven onder nieuwe wetten plaatsen. In alles moesten de mensen zich naar de voorschriften van Karlstadt en de zijnen gedragen. Overal in Wittenberg heerste verwarring. Melanchthon was radeloos. Velen verlangden terug naar Luther.
Bron citaat: Mijn enige troost – 365 dagen met de Heildelbergse Catechismus – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden – Den Hertog Uitgeverij.