‘Door Uw toorn is niets aan mijn lichaam nog gaaf, door mijn zonden is niets van mijn gebeente nog heel. Mijn schuld steekt hoog boven mij uit, als een zware last, te zwaar om te dragen.‘ (David in Psalm 38 : 4-5)
[Over de sleutels, 1530, vervolg]
Wie zonder zonde is…
Geciteerd 1: Deze lieve Man, de trouwe en hartelijke Bisschop [Opziener] van onze ziel, Jezus Christus, heeft goed gezien dat Zijn lieve christenen vol gebreken zouden zijn, en daarbij door de duivel, vlees en wereld dikwijls en zonder ophouden zouden worden aangevochten. Bovendien dat zij soms ook zouden vallen en zondigen.
Daartegen heeft Hij dit medicijn ingesteld: de sleutel die bindt, opdat wij niet vrijmoedig, roekeloos, onbeschaamd en onbekommerd zouden doorgaan in de zonde. De sleutel die losmaakt: dat wij ook in de zonde niet zouden hoeven te wanhopen, maar in het midden tussen roekeloosheid en radeloosheid in ware deemoed en vertrouwen staande zouden blijven, opdat wij op alle manier rijkelijk verzorgd zouden zijn.
Die niet zondigt (wie zondigt er niet?), heeft het openbare Evangelie, wie echter in zonde valt, die heeft het Evangelie én de sleutels.
[Onderwijzing van de visitatoren aan de predikanten, 1528]
Geciteerd 2: Het zou ook goed zijn als men de straf van de goede christelijke ban, waarover geschreven staat in Mattheüs 18 (vgl. vers 17 vv), niet helemaal in onbruik laat komen. Daarom mogen degenen die in openbare zonden leven, zoals echtbreuk, dagelijkse overdaad en dronkenschap en dergelijke zonden meer, en dit niet willen nalaten, niet tot het heilige sacrament worden toegelaten. Toch moeten zij daarvóór verscheidene keren vermaand worden zich te beteren. Daarna als zij zich niet beteren, mag men hen de ban aanzeggen.
Deze straf moet ook niet veracht worden, want omdat het een door God geboden vloek is over de zondaren, mag men die niet minachten. Deze vloek is niet zonder gevolgen, zoals Paulus in de eerste brief aan Korinthe, iemand die met zijn stiefmoeder sliep, heeft overgegeven aan de satan tot verderving van het vlees, opdat de geest zalig zou worden op de dag van de Heere Jezus (vgl. 1 Korinthe 5 : 5).
Zij die in de ban gedaan zijn, mogen echter wel onder de prediking komen, want daar laat men ook ongelovigen en heidenen toe. (1)
Maarten Luther: Von den Schlüsseln, 1530, vgl. WA 30.2, 504,12-24; Unterricht der Visitatoren an die Pfarrherrn, 1528, vgl. WA 26,233,24-35
(1) Opgemerkt AJ: Onze Heer Jezus Christus zegt: zo iemand zij u als een heiden en de tollenaars (zie Matteüs 18 : 17). Dat betekende/betekent dat men gewoon en vriendelijk met zo iemand om kon/kan blijven gaan in de dagelijkse praktijk van het leven, maar dat men zulke mensen niet meer als een vriend in huis nodigde, dus zoals de Joodse mensen van Zijn tijd als regel omgingen met heidenen en tollenaars. De tollenaars kwamen zeker ook in de synagogen. Het waren vrome Joden en veel van hen hadden zich door Johannes de Doper laten dopen.
Bron citaat: Mijn enige troost – 365 dagen met de Heildelbergse Catechismus – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden – Den Hertog Uitgeverij.
Zie ook: Waarom Luther nog aan het Woord laten…(I), (II), (III), (IV)
en ook: De Goede Herder onmisbaar…
Wie zonder geloof is…
‘God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden. Over wie in Hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon.‘ (Johannes 3 : 17-18)