‘Wie mij volgt, maar niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn. Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn. (Lukas 14 : 26-27)
(…) Ook de weg tot de ‘door God gegeven werkelijkheid’ van de andere mens, met wie ik samenleef, gaat via Christus; anders is het een dwaalweg. Al onze pogingen, de kloof die ons van de ander scheidt, de onoverbrugbare afstand, zijn anders-zijn, zijn vreemdheid door middel van natuurlijke of psychische verbinding te overwinnen, moeten schipbreuk lijden.
Er bestaat geen afzonderlijke weg die leidt van mens tot mens. Het meest liefdevol zich verplaatsen in de ander, de meest doordachte psychologie, de meest natuurlijke openheid dringt niet niet door tot de ander; er bestaan geen directe psychische verhoudingen. Christus staat ertussen. Alleen door Hem leidt de weg tot de naaste.
Daarom is de voorbede de meest belovende weg tot de ander en het gemeenschappelijk gebed in Christus’ naam de ware gemeenschap.
De breuk met het direct gegevene is onvermijdelijk. Of die zich uiterlijk voltrekt in de breuk met familie of volk, of iemand geroepen wordt hier zichtbaar de smaad van Christus te dragen, het verwijt van haat jegens de mensen (odium generis humani) op zich te nemen, of dat de breuk verborgen, alleen door hem geweten, gedragen moet worden in de bereidheid hem te allen tijde zichtbaar te voltrekken, dat is geen laatste onderscheid.
Abraham werd tot voorbeeld voor beide mogelijkheden. Hij moest zijn vrienden en het huis van zijn vader verlaten; Christus trad tussen hem en de zijnen. Daar moest de breuk zichtbaar worden. Abraham werd een vreemdeling ter wille van het beloofde land. Dat was zijn eerste roeping.
Later wordt Abraham door God geroepen om zijn zoon Isaak te offeren. Christus treedt tussen de vader des geloofs en de zoon der belofte. Niet alleen het direct gegevene in de natuurlijke situatie, maar zelfs in de geestelijke situatie wordt hier verbroken. Abraham moet leren, dat de belofte ook niet van Isaak, maar alleen van God afhangt.
Geen mens komt iets te weten van deze roepstem van God, zelfs de knechten niet, die Abraham tot de plaats van het offer begeleiden. Abraham blijft geheel alleen. Hij is wederom geheel en al enkeling, zoals destijds, toen hij uit zijn vaderlijk huis wegtrok.
Hij neemt de roepstem ernstig, zoals die geklonken heeft, hij zoekt geen spitsvondige verklaringen, hij vergeestelijkt hem niet, hij neemt God op Zijn woord en is bereid te gehoorzamen.
(Wordt vervolgd!)
Zie ook: Door Gód tot enkelingen gemaakt… (I), (II), (III), (IV)
Bron tekst: Navolging – ‘De navolging en de enkeling‘ – Dietrich Bonhoeffer (Uitgeverij Ten Have, vijfde druk)
(…) 15 Maar toen besloot God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en Die mij door Zijn genade heeft geroepen, 16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem aan de heidenen zou verkondigen. Ik heb toen geen mens om raad gevraagd 17 en ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Ik ben onmiddellijk naar Arabia gegaan en ben van daar weer teruggekeerd naar Damascus. (Uit Galaten 1)
Bron afbeelding: Mrs. B’s Brilliant Blog