‘Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de profeten al getuigen, wordt nu ook buiten de Wet zichtbaar. God schenkt vrijspraak aan allen die in Jezus Christus geloven. En er is geen onderscheid. Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God, en iedereen wordt uit genade, die (ons) niets kost door God als rechtvaardige aangenomen, omdat Hij ons door Christus Jezus heeft verlost.‘ (Uit Romeinen 3 de verzen 21-24)
Geciteerd: Vatten wij zelf soms onze eerste stap op als voorwaarde voor het ontvangen van genade, van het geloof, dan zijn wij daarin door onze werken reeds veroordeeld en van de genade totaal afgesneden. Daarbij is in die uiterlijke werken alles besloten, wat wij gezindheid, goede voornemens plachten te noemen, alles wat de Rooms-Katholieke Kerk ‘facure quod in est’ noemt. Doen wij de eerste stap met de bedoeling daarmee te komen in de situatie van het kunnen geloven, zo is ook dit kunnen geloven niets dan een werk, dan een nieuwe levensmogelijkheid binnen ons oude bestaan en daarmee volkomen verkeerd begrepen: wij blijven in ongeloof. (1)
En toch moet het uiterlijk werk gebeuren, toch moeten wij de daadwerkelijke stap zetten in het geloof. Wat betekent dat? Dat betekent, dat deze stap alleen dan juist gedaan wordt, wanneer wij de stap doen niet met de blik op ons werk dat gedaan moet worden – en op wie wij van onszelf uit zijn (AJ) – , maar met de blik gericht op het woord van Jezus, dat ons daartoe oproept. Petrus weet dat hij niet eigenmachtig uit de boot kan en mag gaan, de eerste stap zou reeds zijn ondergang betekenen; daarom roept hij: ‘Beveel mij tot U te komen op het water’ (2) en Christus antwoord: ‘Kom’. Christus moet dus geroepen hebben, alleen op Zijn woord kan (en zal/moet) de stap worden gedaan.
Deze roepstem is Zijn genade, die (ons) uit de dood roept tot het nieuwe leven van gehoorzaamheid. Zo is inderdaad de eerste stap van gehoorzaamheid op zichzelf al een daad van het geloof aan het woord van Christus.
Het zou echter een volkomen miskenning van het geloof als geloven betekenen, wanneer nu daaruit weer de gevolgtrekking werd gemaakt, dat dus die eerste stap niet meer nodig zou zijn, omdat toch het geloof er al is. Daartegenover moet men het dan wagen met de stelling: eerst moet de stap van de gehoorzaamheid gedaan zijn, voordat men kan geloven. De ongehoorzame kan niet geloven – of uit de ongehoorzaamheid blijkt ongeloof (3).
Jullie beklagen je erover dat je niet (zo) kunt geloven? Niemand heeft het recht zich te verwonderen, dat hij niet tot geloof komt, zolang hij of zij zich in enig opzicht willens en wetens verzet tegen het gebod van Jezus of zich eraan onttrekt. Ge wilt een of andere zondige hartstocht, een vijandschap, een verwachting, uw levensplannen, uw verstand niet aan het gebod van Jezus onderwerpen? Verwonder je dan niet, dat je de Heilige Geest niet ontvangt (beter: weerstaat! – AJ), dat je niet kunt bidden, dat jullie gebed om meer geloof (of om ‘meer van de Geest’) vruchteloos blijkt. Ga veeleer heen en verzoen je met je broeder, laat af van de zonde die je gevangen houdt en je zult weer kunnen geloven. Want wanneer je Gods gebiedende woord in de wind slaat, zo zal je ook Zijn woord van genade niet ontvangen. Hoe zou je gemeenschap kunnen vinden met Hem, aan wie je je willens en wetens op een of andere plaats onttrekt? De ongehoorzame kan niet geloven, alleen de gehoorzame gelooft. (3)
(1) Zien we dit soort werk en geloof niet ook de mensen opgelegd worden binnen de kerken van de ‘nadere reformatie’?!
(2) We dienen goed te beseffen dat onze Heer bij de eerste oproep tot navolging aan Petrus niet Petrus eerst zelf heeft laten vragen om in Zijn gevolg te mogen komen. En zo ligt dat ook voor ieder van ons. De waarachtige oproep tot navolging komt tot ons door het Woord en werd/wordt bevestigd (bezegeld!) door onze doop.
(3) Wanneer men dat nu eens zou toepassen op de gang naar het Avondmaal: De gelovige moet gehoorzamen… (ook al klagen eigen vlees, de wereld – ook die in de kerk – en de boze hem of haar aan).
Zie ook: “Over de wet van het geloof… (II)‘ en (III)
Bron citaat: ‘Navolging’ – ‘De oproep tot navolging’ – Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)
‘Kunnen wij ons dan nog ergens op laten voorstaan? Dat is uitgesloten. En door welke wet komt dat? Door de Wet die eist dat wij hem naleven? Nee, door de wet die eist dat je gelooft.’ (Uit Romeinen 3 vers 27)
Bron afbeelding: Knowing Jesus