‘Betekent dit nu dat we moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen?
Dat in geen geval!‘ (Uit Romeinen 6 uit de verzen 1-2)
Geciteerd: Kwam Luther zelf niet gevaarlijk dichtbij de totale verdraaiing van het verstaan van de genade? Wat betekent het, wanneer Luther kan zeggen: ‘Pecca fortiter, sed fortius fide et gaude in Christo’ (Zondig moedig, maar geloof des te moediger en verheug u in Christus’)? Wel, je bent nu eenmaal een zondaar en komt nooit los van de zonde; of je nu monnik bent of mens in de wereld, of je vroom wilt zijn of slecht, je ontkomt niet aan de verstrikking van de wereld, je zondigt. Zondig dus maar moedig – en wel op grond van de eenmaal geschiede genade! Is dat de onverbloemde proclamatie van de goedkope genade, de vrijbrief voor de zonde, de opheffing van de navolging? Is dat godslasterlijke aansporing tot moedwillig zondigen met het oog op de genade? Is er een duivelser smaden van de genade dan te zondigen met het oog op de geschonken genade? Heeft de rooms-katholieke catechismus niet gelijk, wanneer hij hierin de zonde tegen de heilige Geest ziet?
Voor een juist verstaan komt hier alles aan op de toepassing van het resultaat en de vooronderstelling. Wordt nu Luthers uitspraak tot vooronderstelling van een genadetheologie, dan is daarmee de goedkope genade geproclameerd. Maar juist niet als begin, maar uitsluitend en alleen als eind, als resultaat, als sluitsteen, als allerlaatste woord kan Luthers stelregel juist worden opgevat. Opgevat als vooronderstelling, wordt het pecca fortiter tot ethisch principe; aan een principe der genade moet dan het principe van het pecca fortiter beantwoorden. Dat is rechtvaardiging van de zonde. Zó opgevat verkeerd Luthers uitspraak in zijn tegendeel. ‘Zondig moedig’ – dat kon voor Luther slechts laatste uitkomst zijn, de troost voor hem die op de weg van navolging tot het inzicht komt, dat hij niet zonder zonden kan worden, die in vrees voor de zonde wanhoopt aan Gods genade.
Voor zo iemand is het ‘zondig moedig’ niet zoiets als een principiële bevestiging van zijn ongehoorzaam leven, maar het is het evangelie van de genade Gods, voor Wie wij te allen tijde en in iedere omstandigheid zondaren zijn en dat ons juist als zondaren zoekt en rechtvaardigt. Erken (belijdt) eerlijk je zonden, probeer die niet te ontkennen en ontlopen, maar ‘geloof nog veel moediger’. Je bent een zondaar, wees dus ook een zondaar – verbloem het dus niet wat je hebt misdaan (AJ) -, wil dus niets anders zijn wat je bent, ja, wordt dagelijks weer een zondaar en wees daarin moedig.
Tot wie anders mag dit gezegd zijn dan tot wie dagelijks aflaat van wat hem of haar hindert bij de navolging van Jezus en die toch niet getroost is – mogelijk zelfs tot wanhoop komt (AJ) – over zijn dagelijkse ontrouw en zonde. Wie anders kan dat zonder gevaar voor zijn geloof horen, als hij/zij die zich door zo’n troost opnieuw geroepen weet tot de navolging van Christus. Zó wordt Luthers uitspraak, als resultaat opgevat, tot kostbare genade, die alleen genade is.
Bron citaat: ‘Navolging’ – ‘De kostbare genade’ – Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)
‘Ik ontdek in mij deze wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen. Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, maar in alles wat ik doe zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt mij een gevangene van de wet van de zonde, die in mij leeft. Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit het bestaan dat beheerst wordt door de dood? God zij gedankt, door Jezus Christus, onze Heer. Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde.‘ (Uit Romeinen 7 de verzen 21-25)
Bron afbeelding: Knowing Jesus