Over de wet van het geloof… (II)

Ga eerst heen en verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.
(Uit Matteüs 5 uit vers 24)

Geciteerd 1: De Wet waarnaar Jezus Zijn volgelingen allereerst verwijst, verbiedt hun de moord en beveelt hun de broeder* aan. Het leven van de broeder is door God gesteld en in Gods hand, alleen God heeft macht over leven en dood. Voor de moordenaar is geen plaats in de gemeente van God. Hij vervalt aan het gericht dat hij zelf uitoefent.

Geciteerd 2: Het scheldwoord dat ons zo licht ontvalt, dat wij zo licht tellen, openbaart, dat wij de ander niet eren, ons boven hem verheffen en zo ons leven waardevoller vinden dan het zijne. Dit woord is een slag naar de broeder, een stoot naar zijn hart. Het moet hem treffen, wonden, vernietigen. Het opzettelijke scheldwoord ontrooft de broeder ook in het openbaar van zijn eer, wil hem ook in het oog van anderen verachtelijk maken, heeft het in zijn haat gemunt op de vernietiging van zijn innerlijk en uiterlijk bestaan. Ik voltrek het gericht aan hem. Dat is moord. De moordenaar vervalt aan het gericht.

Wie toornt tegen zijn broer, hem een boos woord toevoegt, hem openlijk smaadt of belastert, heeft als moordenaar bij God geen plaats meer. Hij heeft zich met zijn broeder ook van God gescheiden. Er is voor hem geen toegang meer tot God. Zijn offer, zijn godsdienstoefening, zijn gebed zal God niet meer welgevallig kunnen zijn. Voor de volgeling van Jezus kan dienst aan God nooit meer, zoals voor de rabbijnen, losgemaakt worden van de dienst aan de broeder. Verachting van de broeder maakt de godsdienstoefening onwaarachtig en ontneemt daaraan elke goddelijke belofte.

De enkeling zowel als de gemeente die met een verachtend of onverzoenlijk hart voor God wil treden, speelt een spel met een afgod. Zolang de broeder de dienst van de liefde ontzegd wordt, zolang hij aan de verachting blijft prijsgegeven, zolang de broeder iets tegen mij of de gemeente van Jezus kan hebben, zolang kan het offer niet worden aangenomen. Niet allereerst mijn eigen boosheid, maar reeds het feit, dat er een door mij gekrenkte, geschandvlekte, onteerde broeder is en ‘iets tegen mij heeft’, plaatst zich tussen God en mij. Zo moet de gemeente van de discipelen van Jezus zichzelf onderzoeken, of zij zich niet hier en daar schuldig moet weten aan broeders, of ze terwille van de wereld niet meehaatte, meeverachtte, meesmaadde en zo schuldig is aan de moord op de broeder.

Zo moet de gemeente van Jezus Christus heden ten dage zichzelf onderzoeken, of niet het ogenblik waarop zij voor gebed en godsdienstoefening voor God treedt, veel stemmen met aanklacht tussen haar en God treden en haar gebed verhinderen. Zo moet de gemeente van Jezus Christus zichzelf onderzoeken of ze door de wereld gesmaden en onteerden een teken heeft gegeven van de liefde van Jezus, die leven wil bewaren, dragen en beschermen. Anders zou de meest correcte godsdienstoefening, het vroomste gebed, de moedigste belijdenis haar niet helpen, maar tegen haar getuigen, omdat ze de navolging van Jezus heeft verlaten.

God wil niet gescheiden worden van onze broeder. Hij wil niet geëerd worden waar de broeder onteerd wordt. Hij is de Vader. Ja, Hij is de Vader van Jezus Christus, die ons aller broeder werd. Daarin is de laatste oorzaak gelegen, waarom God Zich niet meer van de broeder wil laten scheiden. Zijn lijfelijke Zoon werd onteerd, gesmaad, terwille van de eer van de Vader. Maar de Vader laat Zich niet van Zijn Zoon scheiden; nu wil Hij Zich ook niet laten scheiden van diegenen aan wie Zijn Zoon gelijk werd, terwille van wie Zijn Zoon smaad droeg. Om derwille van de menswording van de Zoon van God is de dienst aan God niet meer los te maken van de dienst aan de broeder. Wie dan zegt, dat hij God liefheeft en toch zijn broeder haat is een leugenaar.

Zo blijft er dan voor degene die werkelijk God wil dienen in de navolging van Jezus Christus, maar één weg, de weg van de verzoening met de broeder. Wie met een onverzoend hart tot het Woord en het Avondmaal komt, ontvangt daardoor zijn oordeel. Hij is een moordenaar voor het aangezicht van God. Daarom: ‘Ga eerst heen en verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.’

Geciteerd slot: Het is een moeilijke weg die Jezus van Zijn volgeling vraagt. Hij is met veel zelfverootmoediging en smaad verbonden. Maar het is de weg tot Hem, de gekruisigde Broeder en daarom een genaderijke weg. In Jezus werd de dienst aan de minste broeder en godsdienstoefening één. Hij ging heen en verzoende zich met de broeder en bracht daarna het éne, ware offer aan de Vader: Zichzelf.

* NB. Overal waar broeder of broer (en hij of hem) staat kan natuurlijk ook het woord zuster of zus (of zij of haar) ingevuld worden.

Zie ook: ‘Over de wet van het geloof… (I)‘ en (III)

Bron citaat: ‘Navolging’ – ‘De Bergrede: Matteüs 5’ – Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)

‘Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen? Of laat Hij hen wachten? Ik zeg jullie dat Hij hen spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt zal Hij dan het geloof vinden op aarde?’ (Uit Lukas 18 de verzen 7-8)

Bron afbeelding: Pinterest

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s