‘Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.‘ (Uit Matteüs 5 vers 37)
Geciteerd 1: Het gebod van de volkomen oprechtheid is slechts een ander woord voor de totaliteit van de navolging. Alleen hij die in de navolging aan Jezus gebonden is, staat in de volkomen oprechtheid. Hij heeft niets voor Zijn Heer te verbergen. Hij leeft doorzichtig voor Hem. Hij is door Jezus gekend, in de waarheid gesteld. Hij is als zondaar voor Jezus kenbaar. Niet hij heeft zich aan Jezus kenbaar gemaakt, maar toen Jezus Zich aan hem kenbaar maakte in de oproep tot navolging, toen wist hij, dat hij in zijn zonde door Jezus gekend werd. (1)
Volkomen oprechtheid bestaat alleen vanuit de aan het licht gebrachte zonde, die ook door Jezus vergeven is. Wie in het belijden van zijn zonden in waarheid voor Jezus staat, die alleen schaamt zich niet over de waarheid, al zal die altijd gezegd moeten worden. De oprechtheid die de discipel van Jezus vraagt, bestaat in de zelfverloochening, die de zonde niet verheelt. Het is alles aan het licht getreden.
Omdat het in de oprechtheid ten slotte en allereerst gaat om het blootleggen van de mens in zijn gehele zijn, in zijn slechtheid voor God, daarom wekt deze oprechtheid de weerstand van de zondaren op, daarom wordt hij vervolgd en gekruisigd. De oprechtheid van de discipel heeft zijn enige grondslag in de navolging van Jezus, waarbij Hij ons aan het kruis onze zonde openbaart. Alleen het kruis als de waarheid van God over ons maakt ons oprecht. Wie het kruis kent, is niet meer bang voor andere waarheden. Voor wie onder het kruis leeft, heeft de eed, als wet om de waarheid te bewerkstelligen, afgedaan; want hij leeft in de volkomen waarheid van God.
Geciteerd 2: Jezus neemt Gods wet in Zijn handen en legt die uit: Overwinning van de vijand – door liefde jegens de vijand, dat is de wil van God in Zijn wet (Zie Matteüs 5 de verzen 43-46).
De vijand is in het Nieuwe Testament altijd degene die mij vijandig gezind is. Met iemand, tegenover wie de discipel vijandig zou kunnen staan, rekent Jezus totaal niet. De vijand heeft echter recht op hetzelfde als de broeder: de liefde van de volgeling van Jezus. De handelwijze van de discipel mag niet bepaald worden door de handelwijze van de mensen, maar door het handelen van Jezus met hem. Hij heeft daarom slechts één bron: de wil van Jezus.
Er wordt gesproken van de vijand, dus van hem die vijand blijft, niet bewogen door mijn liefde, die mij niets vergeeft, wanneer ik hem alles vergeef; die mij haat, wanneer ik hem liefheb; die mij des te meer smaad, naarmate ik hem ernstiger dien. ‘Tot loon voor mijn liefde weerstaan zij mij, maar ik ben een en al gebed‘ (Psalm 109 vers 4).
Maar de liefde moet niet daarnaar vragen, of zij beantwoord wordt, veeleer zoekt ze degene die haar nodig heeft. Wie heeft echter meer liefde nodig dan degene die zelf zonder enige liefde in haat (2) leeft? Wie is daarom ook de liefde meer waard dan mijn vijand? Waar wordt de liefde heerlijker geprezen (3) dan midden onder haar vijanden.
(1) Zie o.a. Lukas 5 vers 8
(2) Versta haat als het de ander niet de plaats gunnen en geven die God hem of haar gegeven heeft -bijvoorbeeld zijn of haar plaats in het huwelijk of die in het gezin (als echtgenoot en vader of moeder).
(3) Lees: Waar wordt Christus meer geprezen dan waar ook wij onze vijanden liefhebben.
Bron citaat: ‘Navolging’ – ‘De Bergrede: Matteüs 5’ – Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)
Zie ook: ‘Over de wet van het geloof… (I) en (II)
‘Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op…’ (Uit Psalm 109 de verzen 4-5)
Bron afbeelding: Bible Hub