die gezamenlijk optrekken en/of kerkelijke eenheid
hielpen blokkeren en/of ondergraven.
‘U – gemeente van Jezus Christus te Korinthe – bent een bouwwerk van God. Overeenkomstig de taak die God mij uit genade heeft opgelegd, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, en anderen bouwen daar op voort. Laat ieder er op letten hoe hij bouwt, want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt – Jezus Christus zelf. ‘
Vooraf opgemerkt: De inhoud van het hierna in opeenvolgende blogs overgenomen artikel kan ons helpen – dat is althans de gedachte en hoop – om na te gaan in hoeverre er ook nu nog (dezelfde of vergelijkbare) ‘mythen’ gebruikt en/of ‘gefabriceerd’ worden om eigen belang en/of bepaalde groepsbelangen te dienen in het gemeentelijk en kerkelijk leven. ‘Mythen’ kunnen gebruikt worden en dienen om mensen binnen een gemeente aan zich te binden en/of om zich juist van een aantal van hen te ontdoen, en ze kunnen op een vergelijkbare manier ook ingezet en gebruikt worden binnen een kerkgenootschap of binnen een groep van kerkgenootschappen (bijvoorbeeld die van gereformeerde en reformatorische kerken).
Geciteerd 1: Met bijzondere belangstelling las ik – prof. dr. G.J. Schutte (1) – het verhaal van ds. H. Paul (2) over de oprichting van de reformatorische studentenvereniging CSFR in Utrecht (3).
Die oprichting, verhaalt ds. Paul, “ging als vanzelf”. Er was nu eenmaal grote behoefte aan onderling contact onder studenten uit de Gereformeerde Gemeenten, die zich toch “toch niet thuisvoelden in het neo-Calvinistische klimaat”. “In Utrecht was de invloed van de vrijgemaakt-gereformeerden duidelijk aanwezig met hun eenzijdige verbondsvisie. Als men dan sprak over de gemeenschap der heiligen onder studenten, dan steigerde alles in ons daartegen. Daar was immers meer voor nodig”.
Een helder en herkenbaar verhaal van ds. Paul. Toch roept het enkele vragen op. Neem bijvoorbeeld die vanzelfsprekende ‘grote behoefte’ aan onderling contact. Het kan zijn, natuurlijk. Maar waarom resulteerde dat pas in 1951 tot het oprichten van een eigen vereniging? De Gereformeerde Gemeenten dateren van 1907 en ook vóór 1951 waren er toch studenten met die achtergrond?!
Onderlinge contact
De historie leert dat die studenten met die achtergrond anders omgingen met ‘hun behoefte aan onderling contact’. Sommigen ontkende die behoefte. Zij waren wat in studententaal ‘nihilisten’ en ‘knorren’ heten (geen lid van een vereniging). Anderen werden lid van Voetius of van de SSR, nog weer anderen van het neutrale Corps.
Dat laatste verbaast misschien voor wie de reformatorische wereld van nu (=2001) kent, maar een klein beetje historische kennis leert dat de bevindelijke wereld lang een afkeer van christelijke organisaties had: die waren namelijk neo-calvinistische uitvindingen, Kuyperiaanse uitdrukkingen als ‘Gij geheel anders!‘ en ‘Geen duimbreed!‘ sloegen naar de mening van de rechterflank op geloofszaken, niet op wereldse. Het Kuyperiaanse voorbeeld en de doorwerking van de verzuiling kreeg in de bevindelijke wereld pas omstreeks 1950 navolging.
Iedereen weet dat de oprichters van de CSFR in die kring voortrekkers waren, die in eigen achterban met wantrouwen bezien werden. Zij hanteerden immers een Kuyperiaans principe en model, betraden nieuwe wegen en paden, doorbraken de mentaliteit van lijdelijkheid en individualisme en kritiseerden de traditie. De oprichting van de CSFR ging dus helemaal niet ‘als vanzelf’.
(Wordt vervolgd!)
Zie vervolg in: ”Dierbare mythen’… (II)‘ en (III)
(1) Prof. dr. G.J. Schutte schrijvend in het ND (2001)
(2) Dit verhaal stond in een bespreking van het gedenkboek ter gelegenheid van het tiende lustrum van de CSFR.
(3) Op 13 juli 1951 de CSFR opgericht. De CSFR bestaat uit meerdere disputen w.o. Sola Scriptura te Utrecht (sinds 1951)
NB. Prof. Schutte schrijft ‘verderop’ in zijn artikel: ‘Gelukkig ken ik ds. Paul als een broeder in Christus, die ernstig zoekt naar de waarheid die bevrijding brengt. Als theoloog en als pastor gruwt hij – en terecht – van oppervlakkigheden die ‘naar de mens’ zijn. De zondaar wordt gered door wonderbaarlijke genade, niet op grond van eigen vroomheid of de uitvindingen van de ervaringstheologie. Tegenover zijn tekort kan hij zich alleen beroepen op Gods vaste beloften.’
Bron citaten: ND (2001) – ‘Verbondsautomatisme en andere dierbare mythen‘ – door prof. dr. G.J. Schutte*.
* Gerrit Jan (G. J.) Schutte (Scheveningen, 1940) is een Nederlands geschiedkundige en voormalig wetenschappelijk hoofdmedewerker Nieuwe Tijd aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en later bijzonder hoogleraar van de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme aan de Vrije Universiteit (sinds 2005 emeritus).