De Bijbel (Joods) leren lezen… (slot)

Want de ziel van het vlees is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven
om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed, dat voor de ziel
verzoening zal doen.
‘ (Leviticus 17 : 11, SV)

(…) Iets anders, wat Kurtz wel toegaf, was dit. Men had soms wel wat teveel uit het oog verloren, dat het offerdier strikt genomen niet de offeraar afbeeldde, de man die het offer bracht, maar de Christus. Herhaaldelijk wijst Kurtz deze fout aan. Dat was hierom geheel mis, omdat de offeraar natuurlijk niet verzoend werd door zijn eigen bloed. Als werd dit symbolisch voorgesteld. Nee, maar juist door ander bloed dan het zijne. Bloed, dat God hem op het altaar gegeven had. En dat zei Leviticus 17 : 11 wel.

Het Lam voor ons geslacht

Blijkens de Schrift strekt het onze Heere Jezus Christus tot eeuwige eer, dat Hij voor ons is geslacht, Openbaring 5 : 6, 9, 12, 13 : 8. Derhalve gaat het niet aan te menen, dat juist dit slachten van Hem, én van de Hem afschaduwende offerdieren van de Wet, Hebreeën 10 : 1, slechts iets bijkomstigs is geweest.

Onze rechtvaardiging (=onze vrijspraak, onze schuldvergiffenis) wordt bepaald ook toegeschreven aan Christus’ overlevering. Nu, waartoe had die overlevering anders plaats dan tot de dood. Vandaar dat de Schrift zegt, dat onze Zaligmaker “is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging“, Romeinen 4 : 25.

Het spreekt vanzelf, dat wij over Leviticus 17 : 11 nog niet uitgesproken zijn. We hebben met de bespreking van die inderdaad zeer leerzame plaats nog maar een begin gemaakt. We gaan daar nu mee verder. En omdat Bähr over deze Schriftplaats ondanks alles toch ook nog weer zulke hele beste dingen gezegd heeft, zullen we bij onze bespreking ervan nu zijn methode volgen. Kurtz deed het ook.

Bähr gaf zich namelijk bij deze Schriftplaats rekenschap van de volgende 4 vragen.

  • Ten 1e: Welke plaats nam bij de offeranden het bloed in? We hebben onze lezers reeds laten zien, welk antwoord Bähr op die vraag gaf. Dat antwoord viel tegen. Want Bähr gaf aan het bloed van het offerdier zulk een allesbeheersende plaats, dat er voor het slachten en doden van het dier totaal geen betekenis meer overschoot. Maar nu zijn die resterende vragen en antwoorden.
  • Ten 2e: Wat deed het bloed? Antwoord: Verzoenen.
  • Ten 3e: Wie verzoende? Antwoord: God.En wie werd verzoend? Antwoord: Niet God, maar de mens.
  • Ten 4e: Hoe gebeurde dat? Antwoord: nèfesj voor nèfesj.

Met het oog op de laatste (Hebreeuwse) woorden delen we ook nog mee, dat Bähr van Leviticus 7 : 11 de volgende vertaling gaf (die wij zo vrij zijn als volgt uit het Duits over te zetten): Want de ziel (nèfesj) van het vlees is in het bloed, en Ik heb het ulieden (u/jullie) gegeven voor het altaar, om uw zielen (nafsjoteekem) te verzoenen (lekappeer) want het bloed verzoent door de ziel (bannèfesj).

(Einde citaten – wordt hier niet meer vervolgd!).

(1) Zie ook ‘De Bijbel (Joods) leren lezen… (I)‘ en (II)

Bron tekst:  ‘De Voorzeide Leer – deel 1b – Leviticus §20 De Offerthora‘ door ds C. Vonk (1904-1993)

Bron afbeelding:  Pinterest

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente, Israël. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s