Nochtans zal ik bestendig bij U zijn,
Gij hebt mijn rechterhand gevat.’
(Uit Psalm 73 vers 23)
Geciteerd: Ten eerste zien we God weerhoudende genade. ‘Gij hebt mij bij de rechterhand gevat.’ Dat is alsof hij zeggen wilde: ‘Toen ik afgleed, was U erbij. U hebt mij opgetrokken, U hebt me gered.’ De vaderen plachten veel aandacht te besteden aan die weerhoudende genade van God. Dat schijnen wij te zijn vergeten. Maar wat is het een heerlijke leer! Wat houdt hij in? Voor de Psalmist betekent deze leer, dat God het was die hem had vastgehouden en behoed voor die verschrikkelijke val. Voor hem gold: ‘Maar mij aangaande, bijna waren mijn voeten uitgeweken, bijkans mijn schreden uitgeschoten.’ Waarom gleed hij niet uit? Nu begint hij dat te begrijpen. Tot op dit ogenblik had hij het niet gezien. Wat hem redde, was, dat God hem bij de rechterhand hield. God was het, die hem in evenwicht hield, net op het moment voor zijn uiteindelijke val. God greep hem steviger vast en precies op het ogenblik dat hij dreigde te gaan, hield God hem tegen.
Dit zag de psalmist in het begin niet. Hij zag alleen dat hij op het punt stond dingen te zeggen, die nooit gezegd mochten worden, omdat hij dan een aanstoot zou zijn geweest voor Gods volk. Maar waarom zag hij dat plotseling? Waardoor dacht hij zo? Waar was die gedachte vandaan gekomen: Indien ik zou zeggen: Ik zal ook op die manier spreken, zie zo zou ik trouweloos zijn van het geslacht uwer kinderen.’ Het antwoord is dat deze gedachte van God kwam. God hield hem bij de rechterhand en weerhield hem. God bracht hem die gedachte te binnen en die gedachte hield hem terug. Hij ziet dat nu in, en in zekere zin wordt dit het grote thema van de Psalm.
Psalm 37 vers 24 geeft hier dezelfde gedachte weer. Daar beschrijft de dichter een rechtvaardige (door God gerechtvaardigde, zie Lukas 18 vers 14) en zegt: ‘Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de Here ondersteunt zijn hand.’ Dat is dezelfde gedachte. Het is van belang , dat deze waarheid duidelijk wordt geformuleerd. Er wordt hier niet verkondigd dat een Christen nooit valt. Dat doet hij/zij zeer zeker wel, helaas, maar hij/zij is nooit ‘volledig neergestort’. Deze leer heeft betrekking op hen die terugvallen. Is ons dat goed duidelijk? Hij die terugvalt is zeker iemand die valt; maar evenzo zeker niet neerstort. Sommige mensen begrijpen de waarheid over degenen die terugvallen niet. Ze zeggen, dat als iemand, die een Christen schijnt te zijn, tot zonde vervalt, hij/zij blijkbaar nooit een Christen geweest is. Dat hebben ze absoluut mis.
(Wordt vervolgd!)
Zie ook: ‘Gods reddende genade… (I)‘ en (III, sot)
Bron citaat: ‘Geloofsbeproeving’ – van D. Martyn Lloyd-Jones (1899-1981)
‘Jullie goddelozen, belaag niet het huis van een rechtvaardige, verwoest zijn woning niet. Een rechtvaardige komt zevenmaal ten val, maar telkens staat hij op. Een goddeloze struikelt door zijn slechte daden, en komt voorgoed ten val.‘ (uit Spreuken 24 vers 16)
Bron afbeelding: My Treasure Box