‘Wij hebben niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest Die van God komt, opdat we zouden weten wat God ons in Zijn goedheid heeft geschonken.‘ (Uit 1 Korintiërs 2 vers 12)
Wat we van onze theologen/voorgangers nu mogen vragen…
Geciteerd 1: ‘Wie nu theoloog wil worden, heeft een groot voordeel: hij heeft de Bijbel’. Met deze opmerking bedoelt Luther niet eenvoudig het aantal boeken van het Oude en Nieuwe Testament – die waren tenslotte al lang bekend en (in ieder geval voor de theologen) vrij toegankelijk. Luther maakt er zijn tijdgenoten veeleer attent op dat leken nu van theologen (hun voorgangers) moeten eisen dat ze een Bijbelse fundering geven van hun uitspraken en ook dat theologen (voorgangers) getraind zijn om te argumenteren met hulp van de Schrift. Ze hebben criteria ontwikkeld de teksten in de Bijbel op hun merites te beoordelen en te wegen. Het is deze omgang met de Bijbel die Luther voor zichzelf verworven en ontsloten heeft en die hij als deel van zijn erfenis aan het nageslacht zou willen doorgeven. In zijn eerste college over de Psalmen heeft Luther het fundament gelegd voor zijn exegese, tot aan zijn (laatste) colleges (gedurende 10 jaar!) gewijd aan het boek Genesis was hij permanent bezig zijn exegetische arbeid te vervolmaken. (…) De Heilige Geest heeft Zijn eigen taal, bij Hem moet men in de leer gaan, de woorden leren spellen en vervolgens uitgaande van het betreffende woord op zich speuren naar de gehele Bijbelse woordenschat.
Wat zegt een moeder thuis…
Geciteerd 2: Luther wist dat een goed vertaler tweetalig moest zijn. ‘Spellen’ betekent immers niet slaafs woord voor woord vertalen, maar met grote zorg het spraakgebruik van de Schrift leren begrijpen. Dat is het geheim van de originaliteit en de kracht van de Lutherbijbel. Voor de beheersing en de doelbewuste toepassing van de eigen taal is het van het allergrootste belang dat men zijn oor te luisteren legt bij de gewone man: ‘Men moet zich afvragen wat zegt een moeder thuis, wat zeggen de kinderen op straat en een man op de markt’. Daar moet men zijn oor te luisteren leggen. Hoe daar gesproken wordt, zo moet vertaald worden. Dan begrijpen die mensen het ook en ontdekken ze dat er gewoon Duits gesproken wordt.
De God van Abraham, Isaak en Jakob…
Geciteerd 3: Men zal dus eerst bij de heilige Geest in de leer gaan en letten op Zijn taalgebruik. Bij alle verschillen tussen het Oude en Nieuwe Testament, tussen de evangelisten Lukas en Johannes, tussen Paulus en Petrus, is de heilige Schrift toch op dat punt een eenheid dat ze getuigt van die God Die aan de filosofen onbekend is. Wat is dat voor een God die tegen de duivel moet strijden, die lijdt en aan het kruis wordt geslagen?
Het is duidelijk deze strijd is al lang niet meer alleen gericht tegen ‘Aristoteles’ of tegen de ‘Scholastiek’. Sedert de zondeval is ieder mens een filosoof voor zover hij die ervaringen die hij in de wereld opdoet en zijn kennis van de werkelijkheid – die hij inderdaad weet te ontsluiten met indrukwekkende resultaten – tot maatstaf van God(s) berekening maakt. De God van Abraham, Isaak en Jakob is echter wetenschappelijk niet te plaatsen, van Hem moet men kennis nemen vanuit de Schrift. Wat de mens in deze wereld voor zichzelf als ‘God’ bij elkaar haalt, is een afgod die hij zelf gemaakt heeft.
Een revolutionaire concentratie van het geloof…
Geciteerd 4: ‘Nu hebben jullie de Bijbel’, bron van leven, oer-konde van God, en daarmee zowel fundament als maatstaf van alle kerkelijke autoriteiten, of dat nu kerkvaders, concilies of pausen zijn dan wel geleerde doctores. Schrift en kerk behoren ‘op één hoop’, maar niet alleen op die manier dat de Schrift alleen de letter zou zijn en de kerk de Geest die door middel van de kerkelijke leer de dode letter tot leven moet wekken. De kerk is schepping van het Woord, het Woord echter niet de schepping van de kerk. (…) De Bijbel bevat slechts één waarheid, maar die is dan ook beslissend: ‘dat Jezus Christus, onze God en Heer, voor onze zonden gestorven is en omwille van onze gerechtigheid is opgestaan‘. Dat is tegenover de Middeleeuwen – en de nieuwe tijd – een revolutionaire concentratie van het geloof. (…) ‘Door de gekruisigde heeft de Christen alles wat hij weten moet, maar hij weet nu ook wat hij niet moet weten’. De concentratie op de gekruisigde keert zich enerzijds tegen de theologische wildgroei van de Middeleeuwen en betekent anderzijds een poging weer te verenigen wat verdeelt is geraakt sedert de stichting van de theologische faculteiten aan de universiteiten.
Zie ook: ‘De eenvoud van Luther’s theologie… (I)‘ en (Slot)
(Wordt vervolgd!)
Bron citaten: ‘Maarten Luther – mens tussen God en duivel’ – Hoofdstuk V ‘De Doorbraak van de Reformatie’ – door Heiko A. Oberman (1930-2001), verkreeg een doctoraat in de theologie in Utrecht (1957) en was hoogleraar kerkgeschiedenis in Tübingen en Tucson (Arizona, USA).
‘Bent u werkelijk zo dwaas weer op uw eigen kracht te vertrouwen, en niet langer op de Geest? Is alles wat u hebt meegemaakt dan voor niets geweest? Dat kan toch niet! Geeft God u de Geest en goddelijke krachten omdat u de wet naleeft? Of geeft Hij ze omdat u naar Hem luistert en op Hem vertrouwt?‘ (Uit Galaten 3 de verzen 3-6)
Bron afbeelding: talktotheword-com