‘U Heer, bent de Redder van mens en dier…’ (Uit Psalm 36 uit vers 7)
Geciteerd: Toen Luther in het openbaar opriep zowel op het terrein van het geloof als op het terrein van de wereld weerstand te bieden aan de duivel, hem als een leugenaar te ontmaskeren en als moordenaar te brandmerken, op dat moment werd zijn eigen theologische en psychologische ommekeer voor kerk en maatschappij een doorbraak die een weg naar de toekomst opende. Het begon allemaal in de Middeleeuwen, toen Luther zich van de wereld afkeerde om voor zichzelf een genadig God te zoeken. Op het ogenblik dat hij de wereld niet naar de verdoemenis wilde laten gaan (o.a. door uit het klooster te treden – AJ), maar opriep tot de strijd voor haar behoud en verbetering, maakte hij een einde aan de Middeleeuwen. Was die wereld vóór die tijd de brede, absoluut zekere weg naar de hel en leefde ze in verbond met de duivel, zo openbaart ze zich nu, in de reformatorische duivelsspiegel’, als de door God in stand gehouden wereld waarin geleefd mag en kan worden, draagster van planten, dieren en mensen. Werd Bijbellezen, bidden en andere goede werken eerst gedaan met het oog op God, om aan zijn hoge gerechtigheid te voldoen, nu worden ze omwille van de mensen gedaan met het oog op de aarde, in dienst van het leven en het overleven tot aan de jongste dag. De Reformatie van de kerk is het werk van God – aan het einde. De verbetering van de wereld is het werk van de Reformatie – nu al.
Opgemerkt: ‘De verbetering van de wereld is het werk van de Reformatie – nu al’. Zoals hoogleraar Heiko A. Oberman het hier formuleert heeft Maarten Luther het nooit gezegd en m.i. ook niet zo willen formuleren/samenvatten. Beter lijkt het me om te zeggen dat christenen met en door het Evangelie alle reden hebben om dankbaar zorg te dragen voor ‘mens en dier’. Ze zullen niet langer naarstig – en liefst afgezonderd van de wereld – op zoek zijn naar heil verwerven voor zichzelf, maar ze zullen zich, als door God geredde en in vrijheid gezette kinderen, dankbaar wijden aan de zorg voor ‘mens en dier’. En dat niet met het oog op verbetering van deze wereld, maar omdat Gods Geest hen daartoe dringt. Zó zullen zij het werk van hun Heer en Heiland navolgen, met alle deemoed en ernst, en daarmee en daardoor – net als hun Heer* – beelddragers zijn van hun hemelse Vader.
* Zie Johannes 14 vers 9.
Leestip: Johannes 14
‘Ik ben ervan overtuigd dat het lijden (van hen die geloven en hun geloof met woord en daad belijden) in deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard. De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn. Want de schepping is ten prooi aan de zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar ze heeft hoop gekregen, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt.’ (Uit Romeinen 8 de verzen 18-21)
Bron citaat: ‘Maarten Luther – mens tussen God en duivel’ – hoofdstuk VI ‘De aangevochten reformator’ – door Heiko A. Oberman (1930-2001), verkreeg een doctoraat in de theologie in Utrecht (1957) en was hoogleraar kerkgeschiedenis in Tübingen en Tucson (Arizona, USA).
Bron afbeelding: Biblenets-com