‘Want wij vermogen niets tegen de waarheid, wel voor de waarheid.‘
(Uit 2 Korintiërs 13 vers 8)
Geciteerd 1: Luther ziet zichzelf als mislukkeling. Overal in Duitsland grepen vorsten de reformatie aan om een politiek slaatje te slaan uit de hevige machtsstrijd die inmiddels in heel Europa woedde.
Vorsten, keizers en paus bevochten elkaar of gingen juist verbonden aan, de kerk viel uiteen en Europa werd één grote lappendeken van katholieke en protestantse vorstendommetjes.
Ondertussen zat Luther thuis. Hij had steeds minder op met de beweging die hij zelf begonnen was. In gezelschap van zijn echtgenote Katharina, een ex-non die haar klooster had verlaten, en zijn zes kinderen schreef hij psalmen en preken en probeerde hij een nieuwe kerk van de grond te krijgen.
Maar steeds vaker draaiden Luthers pogingen uit op oeverloos gekibbel tussen hem en zijn geestverwanten. Hij maakte een enorm punt van futiliteiten als de doop of het heilig avondmaal.
Hij had het gevoel dat alles tegenzat, en hij keerde steeds meer in zichzelf. Toch ging de hervormer door met zijn werk, en hoewel hij de grip op zijn beweging kwijt was, was hij nog altijd geliefd.
Geciteerd 2: Hoewel hij zichzelf nooit Reformator genoemd en zich ook niet als zodanig gezien heeft – alleen Christus is Reformator en pas de jongste dag zal de ‘Reformatie’ brengen -, blijft toch het feit bestaan, dat hij ‘de zaak begonnen is’ en het Evangelie opnieuw ontdekt heeft. Hij ziet zichzelf als instrument van God en kan zich daarom ‘profeet’ of ‘evangelist’ noemen. Op dit ambt heeft de gemeenste – meest onthullende aanvechting van de duivel het gemunt: ‘Wil jij alleen wijs zijn?’ Zou God het werkelijk toelaten dat zoveel generaties van Christenen in onwetendheid omtrent de waarheid gestorven zijn?
Zijn ontsteltenis over deze kritiek heeft Luther open en eerlijk uitgesproken. Met als gevolg dat hij er zelf geen aanleiding voor heeft gegeven dat tijdgenoten of latere generatie van hem een imposante held konden maken, een redder van kerk en rijk die zich nooit en te nimmer heeft vergist. In een tijd, die ‘vernieuwing’ als ‘terugval’ verwerpt en ‘verandering’ als ‘ketterij’ brandmerkt, moesten de aanvechtingen die zich op zijn ambt richtten, hem tot in het diepst van zijn ziel raken. Wie ‘alleen wijs wil zijn’, wacht de hel en wordt geplaagd door schuldgevoel zijn aanhangers in de armen van de duivel gedreven te hebben. Elke keer weer als de duivel hem zo op de huid zat, restte hem slechts dit ene antwoord: Alleen God is de zekerheid, die ook dan niet aan het wankelen gebracht kan worden, wanneer Christenen sterven die verkeerd zijn voorgelicht.
Zelfs als de gelovigen in ‘Babylonische ballingschap’ gevoerd werden en te lijden hadden onder de leer en onderdrukking van het pausdom, konden zij hun toevlucht nemen tot de onvergankelijke, door God ingestelde ‘schatten van de kerk’: Schrift en sacramenten (Doop en Avondmaal), geloofsbelijdenis (zoals verwoord in de ‘twaalf artikelen’) en het Onze Vader. (…) Dit houvast is echter alleen in de Schrift te vinden – en moet ook steeds weer ‘ontdekt’, dat is: van allerlei bedekking ontdaan worden (AJ) – en daarom kan de duivel alleen bestreden worden met een ‘ondubbelzinnige tekst’. De belijdenis die Luther in Worms ten overstaan van de keizer uitsprak – ‘Hier sta ik, God helpe mij, Amen’ – is een uitdrukking van zijn zekerheid in weerwil van eigen plannen en wensen door God als instrument te zijn geroepen.
Opgemerkt: Voor Luther zijn de sacramenten Doop en Avondmaal dus beslist geen futiliteiten waar oeverloos over gekibbeld kan worden, maar behoren ze tot de onvergankelijke, door God ingestelde ‘schatten van de kerk’, die ons verzekeren van de waarheid van het Evangelie, namelijk: dat God ons om Christus’ wil een genadig en barmhartig God en Vader is.
Zie ook: ‘Een slimme en berekenende Luther te Worms?‘
Bron citaat 1: Historia-net – ‘Maarten Luther: Boze monnik trotseerde paus’ – door Else Christensen
Bron citaat 2: ‘Maarten Luther – mens tussen God en duivel’ – hoofdstuk VI ‘De aangevochten reformator’ – door Heiko A. Oberman (1930-2001), verkreeg een doctoraat in de theologie in Utrecht (1957) en was hoogleraar kerkgeschiedenis in Tübingen en Tucson (Arizona, USA).
Bron afbeelding: HeHasPlans