‘Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus.‘
(Romeinen 10 Vers 17)
Opgemerkt vooraf: We kunnen ons werkelijk wel afvragen of Maarten Luther lange tijd niet toch een heel slecht luisteraar moet zijn geweest. Waarom bleef hij zich maar aftobben? Waarom nam hij niet genoegen met de officiële kerkleer of met de woorden van zijn leermeester(s)? Waarom bleef hij maar druk met het zelf lezen van de Bijbel en conformeert hij zich niet aan wat de theologische wetenschap van die tijd er (inmiddels) over te zeggen had?
Geciteerd 1: Voorafgaand aan de eerste ondervraging in de kapittelzaal, werd de novice (kandidaat monnik) er uitdrukkelijk op gewezen dat het zoeken naar een genadig God de beslissende voorwaarde was voor toelating. De prior vroeg: ‘Wat zoekt u hier?’ en het antwoord moest luiden: ‘een genadige God en uw (Zijn?) barmhartigheid’. (1)
Geciteerd 2: Wanneer de oudere Luther over zijn tijd in het klooster nadenkt, haalt hij nadrukkelijk naar voren dat het juist dit ‘beven en kronkelen’ om de genade van God geweest is dat hem beziggehouden heeft: ‘In het klooster dacht ik niet aan vrouwen, geld of goederen, maar het hart beefde en kronkelde hoe God mij genadig zou zijn’. Het is ook een vorm van zelfkritiek wanneer hij daaraan toevoegt: ‘Want ik was van het geloof afgeweken en verbeeldde mij dat ik God toornig had gemaakt en hem door mijn goede werken opnieuw met mij diende te verzoenen.’ (2)
Geciteerd 3: Geweld (Goddelijk onweersgeweld) had hem in het klooster gedreven. Overmacht (Goddelijke overmacht) had hem er weer uitgehaald. Na vijftien jaar in de monnikspij geleefd te hebben kon hij de ervaren zielzorger van een hele generatie van nonnen en monniken worden, die weliswaar de evangelische vrijheid ontdekt hadden, zich in hun geweten echter nog aan hun gelofte gebonden voelden. Luther is in het klooster de weg van de hoogste en meest subtiele gewetensreligie gegaan, uitgerekend de weg van de ‘religieuzen’, zoals de monniken genoemd werden; hij moest hem gaan, voordat hij kon zeggen: ‘Christus is anders dan Mozes (!3!), de paus, en de gehele wereld; ja Hij is anders, Hij is meer dan ons geweten… Wanneer het geweten schuldig is bevonden, zegt Hij: Geloof!’
Geciteerd 4: Het grondbeginsel dat alleen de Schrift het fundament van de theologie is, kenden ook de middeleeuwse scholastici. Zij hebben dit inzicht methodisch beschermd en gestreden over de consequenties van dit principe voor de kerkelijke traditie. Het Schriftprincipe kon echter pas tot een Schriftpraxis worden, toen ontdekt werd dat de Bijbel niet een verzameling is van verschillende waarheden en bewijsplaatsen (4), maar dat ze een heel eigen boodschap heeft die beslist over leven en dood en daarom vanuit haarzelf, vanuit het centrum uitgelegd dient te worden.
Geciteerd 5: Wie op de goede manier wil luisteren naar de Schrift ziet zich gedwongen tussen de klippen door te varen. Enerzijds dreigt het gevaar alleen te horen wat men graag horen wil en anderzijds is de verleiding groot niet te horen wat men niet horen wil. Luther heeft dit alles eens op een niet mis te verstane wijze beschreven in een preek die hij op zijn doopdag hield:
“Wie de Bijbel wil lezen, die moet er goed op letten, dat hij zich niet vergist, want dit geschrift laat zich ogenschijnlijk gemakkelijk uitbreiden en gebruiken (5), maar het leidt niemand naar zijn eigen neigingen, maar het brengt mensen naar de bron (Bron!), dat betekent naar het kruis van Christus (‘Christus en Die gekruisigd’!), dan zal het zeker goed gaan en niet fout.’
Geciteerd 6: In de eerst tien jaren – zo vertelt hij, heeft hij de Bijbel tweemaal per jaar van begin tot eind gelezen. Zijn indringend bezig zijn met de Schrift leidde tot discussies over de juiste exegese, vervolgens tot strijd met theologen en prelaten en tenslotte met strijd om de kerk. Maar het waren niet alleen de vele bedrukte bladen tussen de banden van het boek, die de botsingen der geesten veroorzaakten. De Reformatie kon in die tijd zo diep indringen in het volk, omdat Luther uit het hem al lange tijd vertrouwde Schriftprincipe een verrassende consequentie getrokken had. De Schrift moet preek worden! Onder de druk van ketterijen werd de levende apostolische verkondiging voor vervalsing beschermd (6), omdat (doordat) ze in een boek (onze Bijbel) werd vastgelegd. Dankzij de verkondiging wordt dit proces van conservering weer ongedaan gemaakt en uit de Schrift van toen ontstaat de verkondiging voor vandaag.
Geciteerd slot: De Bijbel is dus een noodzakelijk kwaad (of goed)! Noodzakelijk is ze, omdat anders de geest van mensen zich als heilig uitgeeft, zonder als on-geest ontmaskerd te kunnen worden. “Een kwaad’ wordt de Schrift, wanneer ze als een papieren paus in heiligheid verstart (7), in plaats van als levend Woord in de kerk in het openbaar gehoord te worden. Het Evangelie is weliswaar (met inktletters!) toevertrouwd aan vergeelde bladzijden (8), maar het zal met frisse woorden een vrolijke boodschap worden (‘voor ieder die oren heeft om te horen wat de Geest tot de gemeenten zegt’ – AJ).
(1) Ik heb niet meer geciteerd, maar het verdient zeker de aanbeveling om meer te lezen over wat daar gezegd en gedaan wordt bij de opnameceremonie van kandidaat-monnik. We horen daar woorden zoals die later ook weer gehoord worden in (met name) de kerken van de nadere reformatie: hoe vind ik een genadig God voordat ik vast en zeker geloven kan en mag dat ik mijzelf voor een waar kind van God kan en mag houden.
(2) Dat ” kronkelen’ deed ik tijdens mijn opnames in de psychiatrische instellingen. Alleen wist ik maar al te goed dat het doen van goede werken en veel Bijbellezen en bidden mij niets zouden helpen, al deed ik dat bidden en lezen in (en over) de Bijbel juist dáár ook. Ik durfde toen echter niet meer te geloven in een genadig God, omdat ik meende dat een waar kind van God al veel verder zou zijn geweest in het nalaten van zonden en het vol vertrouwen doen van goede werken dan zoals ik dat weer had gedaan. Ik meende dat woorden zoals te lezen zijn in Hebreeën 10 de verzen 26-31 op mij van toepassing waren.
(3) God heeft de eer aan zichzelf gehouden. Wij kunnen niet roemen in mensen. Zelfs ook niet in mensen als Mozes of Abraham of Johannes de Doper (‘meer dan een profeet’)! (Zie resp. Johannes 6 : 32-33, 8 : 53-59 en Lukas 7 : 24-28)
(4) Dit zullen we o.a. ook bij het binnen de gemeenten/kerken nadenken en spreken over huwelijk, homoseksualiteit en gender hebben te bedenken en toe te passen. M.i. zit het Bijbels Beraad M/V met hun aanpak niet op het spoor dat Gods Woord ons wijst, al gaat het niet alleen daar mis binnen de kerken.
(5) Met en door een geschrift als de Institutie van Johannes Calvijn of de geschriften van een Gisbertes Voetius bijvoorbeeld.
(6) We moeten hierbij dus niet denken aan bescherming van vroegere en/of huidige belijdenisgeschriften die dienen moeten om ketterijen te weerspreken en weren.
(7) Dat kan bijvoorbeeld door alleen nog maar een Latijnse of een Statenvertaling te willen/durven gebruiken. Dan maakt men de geschreven Schrift los van het levende werk dat de Geest kan en wil doen met en door het Woord en waartoe Hij machtig genoeg is om bij dat werk heus niet alleen van een vroegere vertaling afhankelijk te zijn.
(8) Gods Woord is toevertrouwd aan de gemeente van Jezus Christus hier op aarde. We kunnen beter niet spreken van ‘apostolische successie’, maar van het doorgeven van het getuigenis van de apostelen zoals de heilige Geest dat wil doen door de verkondiging van het Woord en de bediening van de Sacramenten in de gemeenten van Jezus Christus hier op aarde. Het getuigenis van de apostelen zal naar de belofte van onze Heer ‘doorgaan tot aan de voltooiing der wereld’ (zie slot van Matteüs 28 en Handelingen 10 : 39-43)
Bron citaten: Boek ‘Maarten Luther – mens tussen God en duivel’ – van Heiko A. Oberman (1930-2001), verkreeg doctoraat in de theologie in Utrecht (1957) en was hoogleraar kerkgeschiedenis in Tübingen en Tucson (Arizona, USA).
‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde. Ik moet een doop ondergaan en ik wordt hevig gekweld zolang die niet volbracht is. Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen op aarde? Geenszins zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter, en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’ (Uit Lukas 12 de verzen 49-53)
Bron afbeelding: A Reason for Hope