De/onze Doop – een ontwijfelbaar getuigenis?!

Daarom, broeders en zusters, beijver u des te meer
om uw roeping en verkiezing vast te maken…’
(Uit 2 Petrus 1 vers 10a)

Wanneer we de eerste hoofdstukken uit de brief aan de Korintiërs lezen dan wordt werkelijk ‘zonneklaar’, dat degenen die op de prediking van Paulus en zijn medewerkers tot geloof waren gekomen en zich hadden laten dopen, niets hadden waarmee zij zich van een ander in de gemeente konden onderscheiden. Het maakte niet uit door wie z’n prediking ze tot geloof gekomen waren en ook niet door wie ze gedoopt waren. En wat hun geloof en doop allemaal inhield, daarover konden ze helemaal nog geen verhaal houden. Ze waren als zuigelingen die nog aan de borst gevoed moesten worden en/of alles nog met de paplepel ingegoten moesten krijgen. Toch waren er al direct gelovigen die zich graag op de een of andere manier van de anderen onderscheiden wilden en daarvoor allerlei zaken aangrepen om dat te kunnen doen. Ze zagen onderscheid tussen de prediking van Paulus en Apollos bijvoorbeeld en spraken hun voorkeur daarover uit, ook meenden ze dat het nog kon uitmaken door wie je gedoopt was en ook wilde men zich graag laten gelden en voorstaan op het bezit van bepaalde gaven, zoals spreken in tongen, etc. Maar Paulus slaat hun al dat onderling onderscheid willen zien en maken uit handen. Er was en er is ook geen enkele Schriftuurlijke reden voor te geven.
Paulus en de andere apostelen namen de mensen die geloof hechtten aan hun verkondiging geen ‘examen’ af of lieten hen wachten met gedoopt worden tot ze eerst eens een jaar lang het onderwijs van de apostelen en hun medewerkers hadden gevolgd voordat ze gedoopt werden en mochten deelnemen aan het samen vieren van het Avondmaal.
Waarom durfden/konden de apostelen zulke nog maar net tot geloof gekomen heidenen (en natuurlijk ook Joden) voluit aanvaarden als hun broeders en zusters, hen (laten) dopen en hen oproepen om nu trouw de samenkomsten van de gemeente bij te blijven wonen en ook de maaltijden met hen mee te vieren? Dat was omdat onze Heer zijn uitgezonden discipelen/apostelen de belofte gedaan had dat Hij met hun getuigenis zou zijn tot aan de voltooiing van deze wereld. Dus wanneer heidenen op hun verkondiging – die beslist niet vanwege allerlei diepzinnige wijsheid en welbespraaktheid van de apostelen en hun medewerkers indruk maakte op de hoorders – tot geloof kwamen, dan mochten zij en hun hoorders weten dat dit geloof bij hen puur en alleen gewerkt was door de heilige Geest. Er was om zo te zeggen niets van menselijke kant aan te wijzen waarom heidenen (en ook Joden) geloof hadden gehecht aan de verkondiging van het Evangelie. Dat moesten de hoorders zich heel goed realiseren.
En nu kunnen we gaan begrijpen waarom de (vroege) Doop van die heidenen – onwetende zuigelingen in het geloof! – zo van belang is en zo’n diepe bedoeling en betekenis heeft. Deze tot geloof gekomen heidenen konden even later aan alles gaan twijfelen – als ze op zichzelf zagen, of als ze op de menselijke kant van de apostelen en hun medewerkers zagen, als ze zagen en ondervonden wat er allemaal aan moeite was in zo’n jonge gemeente, dan konden ze zomaar menen dat het geloof van hen veel te zwak was om zichzelf en anderen ervan te overtuigen dat ze werkelijk een ‘waar geloof’ hadden en of dat zwakke en nog zo ‘onwetende’ geloof van hen wel kon/zou standhouden. Maar dan konden en mochten ze altijd weer zien op hun Doop en anderen daar ook op wijzen en ook anderen helpen door hen ook op hún Doop te wijzen wanneer dat nodig bleek. Dat was voor hen en voor ieder ander in de gemeente een ontwijfelbaar getuigenis/bewijs dat het Evangelie ook hen bereikt had en ook voor hen bedoeld was. Ze hadden zelf niet op de komst van deze Evangelieverkondigers zitten wachten of er om gevraagd, het was hen overkomen en de apostelen hielden hen voor dat Gods eeuwenoude plan nu voor hun (geloofs)ogen in vervulling ging. (Zie Efeziërs 3)
Maar zoals het getuigenis van de apostelen tot de heidenen in Korinthe kwam onder de belofte van onze Heer en het werk van de heilige Geest, zo gaat hun getuigenis nog altijd door en zo kwam het ook tot ons en onze kinderen. En daarom ontvangen we onze pasgeboren kinderen (1) in het midden van Gods gemeente op dezelfde manier als net tot geloof gekomen heidenen (en Joden), die daar in al hun onwetendheid (2) ook direct al de Doop mochten ontvangen en daarom zullen wij hen net zo goed aanvaarden als broeders en zuster – als aangenomen kinderen van God – als dat de apostelen en de leden van de nieuw gestichte gemeenten elkaar aanvaardden als broeders en zusters en die daarom ook steeds weer met elkaar – niemand uitgezonderd! – het Avondmaal vierden.
Wanneer we de doop van onze kinderen aanvaarden als een ontwijfelbaar getuigenis van hun roeping (3) en uitverkiezing, waarbij ook zij alleen nog zullen worden opgeroepen om hun roeping uitverkiezing dan ook vast te maken, net als Petrus de gedoopte leden van de gemeente daartoe oproept en die oproep horen we natuurlijk ook nog op allerlei ander manier in de woorden van de apostelen in de evangeliën en in hun brieven.

Slot: Begrijpt u nu waarom de vraag of u al wedergeboren bent of (nog) niet totaal overbodig is?! De Doop wordt ook genoemd het bad der wedergeboorte (zie Titus 3 de verzen 4-7) en de enige vraag die na onze Doop nog van belang is, dat is de vraag of u begrijpt en gelooft wat er bij en door de Doop aan u verkondigd en betekend en verzegeld is. En voor onze (nog niet begrijpende) kinderen zullen we hun Doop voor ‘vast en bondig’ hebben te houden en laten we dat (dus) ook maar altijd weer in praktijk brengen voor onszelf en voor alle gedoopte leden van de gemeente. Dan helpen en bemoedigen we elkaar op een manier die onze Heer zo graag ziet. Denk aan die geschiedenis waar een verlamde man door vrienden bij Jezus werd gebracht en er geschreven staat: Toen hij hun geloof zag… (zie Lukas 5 : 17-26). En het geloof is het bewijs van de dingen die wij (en anderen) niet zien (Hebreeën 11), maar juist daarom ook is er de Doop, namelijk om alle discussie en oordelen over ‘ben ik of is hij/zij wedergeboren of niet’ uit Zijn gemeente weg te houden en/of – zo nodig – uit te bannen: oordeelt niet, geloof alleen! (4) Zie ook Romeinen 14 vers 4.

(1) In feite mogen de ouders zo’n kindje direct vanaf de conceptie al opgenomen weten in Christus’ gemeente (zie 1 Korintiërs 7 vers 14).
(2) Wat wisten die heidenen van de diepe betekenis van de Doop? Pas later zullen ze daar in onderwezen worden en in de brief aan de Romeinen zet Paulus het allemaal nog eens op een rijtje voor hen en voor ons – zie Romeinen 6.
(3) De heidenen ontvingen hun roeping en uitverkiezing met de komst en door de verkondiging van de apostelen, onze kinderen ontvangen die door hun geboorte en doop in het midden van Christus gemeente
(4) M.i. had hiermee ook de hele (theologen-) discussie tussen remonstranten (Arminianen) en contraremonstranten (Gomaristen) moeten en kunnen worden beslecht. Niet wat wij van en over onszelf kunnen zeggen en hoe wij over onszelf of over een ander kunnen en willen oordelen heeft ook maar enige betekenis. De Doop plaatst ons allen naast elkaar in Christus gemeente, hoe weinig of hoeveel iemand ook bij en van zichzelf of van een ander (van zijn/haar bekering/wedergeboorte en ‘vrucht dragen’ inmiddels) meent te kunnen zien en/of meent daarover te kunnen vertellen.

Zie ook: Het beloofde ‘Zaad der vrouw’…

Bron afbeelding: Pinterest (Pin page)

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s