‘En schrijf aan de Engel der gemeente die in Pergamum is: Dit zegt Hij die het tweesnijdend scherp zwaard heeft: Ik weet uw werken, en waar gij woont, namelijk daar waar de troon van satan is; en gij houdt vast aan Mijn naam, en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getrouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont.‘ (Uit Openbaring 2 de verzen 12-13)
Uit een preek gehouden op Zondag 4 juli 1943
Geciteerd: De kerk te Pergamum woont waar de satan troont. Maar ze houden er vast aan de naam van Christus, ze hebben het geloof in Hem, het geloof in de verlossing door récht niet verloochend, al werden ze aan alle kanten omring door mensen die de verlossing door kracht beleden.
Ze hebben daar niet gezegd zoals veel anderen: we zoeken tenslotte allemaal de verlossing. (…) Ze hebben volgehouden: het is een andere naam, want het is een andere zaak. De verlossing van het leven ligt in Christus, en niet in Asclepius (de medische wetenschap) en niet in Athene (menselijke wijsheid en vernuft) en niet in de keizer (met zijn politieke en militaire macht). Ze hebben beleden: Asclepius, Athene, de keizer, dat is wat anders dan Christus, dat staat er vierkant tegenover, dat is geen Christus, maar Satan.
Satan vindt het best als men hem de bondgenoot van Christus in de verlossing noemt, als men Christus de ziel laat, maar Asclepius het lichaam. Hij verdraagt het heel goed, als men van Christus de hemel verwacht, maar van Athene de verlossing op aarde. Hij verdraagt het zeker als men de zaligheid zoekt bij Christus, maar de welvaart bij de keizer.
Eén van de leden van de gemeente heeft het met de dood moeten betalen, zijn belijdenis van Christus als dé tegenstelling (antithese) tot de goden van Pergamum. Toen vertoonde satan zich in zijn ware gedaante, toen Antipas hem bij de ware naam durfde noemen; en toen zag de satan, die zogenaamd het leven verloste, er niet tegen op om Antipas te breken in de dood.
Maar de gemeente werd niet bang. (…) Ze hielden ook in de dagen van vervolging vol: met lichaam en ziel, met zaligheid en welvaart, met het leven van de Zondag en met het leven van de week, met de verwachting van de hemel én in alle verhoudingen hier op aarde zijn we het eigendom van Jezus Christus, onze enige Zaligmaker, die ons niet door Zijn kracht, maar door Zijn recht, immers door Zijn bloed verlost heeft, verlost uit álle macht van de duivel, uit de macht van Asclepius, uit de macht van Athene en die ons ook in de dingen van de keizer tenslotte alleen doet buigen voor God.
En toch is men in Pergamum bezig om die tegenstelling te verdoezelen. Het gebeurd nog niet heel erg opvallend en uitgesproken en daarom zegt Christus dat ook, dat Hij slechts weinig tegen de gemeente heeft. In vergelijking met de grote trouw en standvastigheid daar is het nog gering. Maar het is er dan toch, en het is een dodelijk gevaar…
‘Maar ik heb enkele dingen tegen u, dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde om de kinderen van Israël een val op te zetten, waardoor ze heidens offervlees zouden gaan eten en ontucht zouden plegen. Zo is het ook bij u: sommigen houden op dezelfde manier vast aan de leer van de Nikolaïeten. Breek toch met het leven dat u nu leidt, anders kom ik binnenkort naar u toe en zal ik hen met het zwaard uit Mijn mond bestrijden.‘ (Uit Openbaring 2 de verzen 14-16)
Bron citaten: Boek ‘Een levende hoop – In de wereld, niet van de wereld’ (deel I, Openb. 1-3) – serie preken van B. Holwerda, bij leven hoogleraar aan de theologische hogeschool te Kampen.
Bron afbeelding: JeffRandleman-com