Het ‘vreemde Woord’…

Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters. Onder u waren er niet veel die naar menselijke maatstaven wijs waren, niet veel die machtig waren, niet veel die van voorname afkomst waren. Maar wat in de ogen van de wereld dwaas is heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen; wat in de ogen van de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen; wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat NIETS is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen. Zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen.‘ (Uit 1 Korintiërs 1 de verzen 26-29)

Geciteerd 1: ‘Mijn kennis van de Schrift zal niet voldoende zijn, tenzij ik mij houd aan het vreemde Woord’. Het is werkelijk heel eigenaardig om zoiets te horen uit de mond van een professor in de theologie, die zichzelf soms een evangelist kan noemen en zich met zoveel overtuiging op de Schrift beroept, dat geen enkele van de eerbiedwaardige en geheiligde autoriteiten daartegen opgewassen is.

Geciteerd 2: Het vreemde Woord is het Evangelie, dat niet ‘van mij’ is, maar waardoor ‘ik mij’ moet laten gezeggen. Zoals de Christen alleen in het vertrouwen op de vreemde gerechtigheid van Christus en niet door eigen gerechtigheid voor God kan bestaan, zo moet hem ook de absolutie, het woord van vergeving ‘van buitenaf’ toegezegd worden. Men kan niet vertrouwen op ‘eigen geweten’ (en ‘bevinding’ – AJ).

Geciteerd 3: Hier stoot men op het beslissende onderscheid tussen zekerheid en stelligheid, tussen waarheid en het aannemen van de waarheid. Luther beschrijft dit onderscheid niet als theorie, maar in het kader van de ervaring van de reformatorische rechtvaardigingsleer: ‘anderen heb ik gered, mijzelf kan ik niet redden’; en dat komt omdat ik mijzelf niet kan bevrijden van mijn twijfel, omdat mijn eigen, zichtbare gerechtigheid mij bij de handen wordt afgebroken en mijn eigen geweten mij in de steek laat. Daarom aldus Luther, heb ik anderen nodig, ben ik aangewezen op de gemeenschap en voorbede van de kerk.

Vanuit dit perspectief van het vertrouwen op het vreemde Woord heeft hij de sacramenten van Doop en Avondmaal leren zien en beleefd, geïnterpreteerd en verdedigd. De duivel, de meester van de subjectiviteit, ligt op de loer in het hart en in het geweten van mensen. Hij staat echter machteloos tegenover het vreemde Woord. Doop en Avondmaal garanderen dat God tegenwoordig is in de draaikolk van de overlevingsstrijd tegen de duivel. Deze beide sacramenten geven een zichtbaar houvast, dat ook met de handen gegrepen kan worden, waardoor het mogelijk is in de naam van God staande te blijven tegen de duivel.

Doop en Avondmaal vormen daarom de vaste bodem waarop de geloofszekerheid van de Christen gegrond is. In dat licht gezien is het ook duidelijk, dat er geen groter bedreiging kan bestaan dan de ondermijning van deze twee sacramenten. Wie Doop en Avondmaal tot mensenwerk (1) maakt, die sloopt het fundament van het Christelijk leven. Immers in dat geval wordt de waarheid en de realiteit van God afhankelijk gemaakt van de overtuigingskracht van het menselijk geweten, dat altijd subjectief is.

De Doop speelt reeds in de grote Reformatiegeschriften uit 1520 een centrale rol. Zij is voor hem het zichtbare teken van de onverdiende rechtvaardiging door de genade van God. In de Doop wordt de ‘vrolijke ruil’ voltrokken, zodat de zondaar de gerechtigheid van Christus ontvangt en Christus de zonden draagt. Dat alles gebeurt niet ‘goedkoop’, maar zelfs ‘voor niets’. (…) Juist het feit dat de Doop zonder privileges aan iedereen de gerechtigheid van Christus schenkt, heef tot gevolg dat zij alle gelovigen tot de priesterlijke stand verheft, want ieder mens ‘die uit de Doop gekropen komt, heeft daardoor reeds de wijding tot priester, bisschop en paus ontvangen’.

Geciteerd 4: In zijn Grote Catechismus (1529) geeft Luther zijn theologische visie op deze kwestie (het ter discussie stellen van de kinderdoop). Hij doet dat door het antwoord dat hij eerder (1522) aan Melanchton had gestuurd zorgvuldig te bewerken., zodat het een voor ieder begrijpelijke samenvatting is geworden van zijn hele theologie. Hij heeft hier een weg gewezen die niet alleen verder gaat dan het middeleeuwse geloof in de sacramenten, maar ook dan de moderne (‘wederdopers’, later m.n. ook de aanhangers/volgers van de ‘nadere reformatie’ – AJ) gelovigheid die het subject in het centrum plaatst.

God heeft de Doop ingesteld en bevolen – daaruit alleen al kan afgeleid worden, dat het geen ‘lichtvaardige zaak’ is, ‘zoals het aantrekken van een nieuwe rode jas’. Gods eigen werk wordt voltrokken door de hand van de mens, want er wordt gedoopt in de naam van God, in de naam van de Vader, van de Zoon en van de heilige Geest. Op dat moment wordt een ‘onuitsprekelijke schat’ ontvangen, namelijk de verlossing van ‘zonden, dood en duivel’.

Geciteerd 5: Een uiterlijk ding noemen de Dopersen de Doop met water en zij stellen de vraag: Wat kan een hand vol water uitrichten voor de redding van de ziel? Aan dit doopwater heeft God echter Zijn woord ‘gehangen’, daarom houdt het geloof zich vast aan het water: God geeft houvast door datgene wat lijflijk is en door de zintuigen kan worden waargenomen. De Christen presteert niets, hij/zij ontvangt ‘slechts’, maar moet aan deze schat wel zijn leven lang werken. De ‘onnozele’ natuur kan het niet begrijpen. Enkel en alleen dankzij de Doop kan zij de aanvechting en het verstand tegenspreken: Ik zal zalig worden aan lichaam en ziel.

Geciteerd 6: Wat Luther fors heeft aangevallen is niet de bijgelovige overwaardering, maar de ongelovige verdringing van de Doop uit het leven van een Christen ten gunste van de boete en de boetvaardigheid. Dat had ondermeer tot consequentie dat de intrede in het klooster, het moment waarop de novicen hun leven gaan wijden aan het doen van boete, aangeduid wordt als ‘tweede doop’ (2). De afwijzing van de kinderdoop en de eis tot doop van volwassenen die zich bekeerd hebben en boete doen kan daarom geen ‘radicale Reformatie’ genoemd worden, maar veel beter ‘radicale Middeleeuwen’. De grote invloed van de Doperse beweging en dat ondanks bloedige vervolgingen komt geheel overeen met de geest van de tijd: de nieuwe leek is de oude monnik.

Geciteerd 7: De moderne theologie luistert vandaag opnieuw naar de kritiek van de Dopersen. Ze weet dat de vroeg-christelijke kerk zwijgt over het probleem van de kinderdoop en ze heeft ingezien dat de centrale Bijbeltekst van Luther, het doopbevel, pas later toegevoegd is aan de evangeliën van Matteüs en Marcus. Het doopbevel is een leerstuk van de oergemeente. Wanneer echter – terecht – niet de Doop als zodanig, maar ‘alleen de kinderdoop’ daarmee ter discussie wordt gesteld, blijft de wedervraag van Luther volledig gelden: De accentverschuiving naar een bewuste beslissing (3) van een volwassene om zich te laten dopen verwisselt de genade van God met het werk van mensen. Niet de doop van de volwassene is het probleem, maar de argumenten tegen de kinderdoop.

De hoogconjunctuur van ‘mondigheid’ en ‘geloofwaardigheid’ eist de volwassendoop. Die ‘mondigheid’ is inderdaad noodzakelijk voor het getuigenis van het geloof, in het bijzonder in een post-christelijke wereld. Voor wie in de zelfanalyse en de daaruit volgende duivelse aanklacht blijft steken, is de kinderdoop echter het rijke Sacrament voor lege handen. Niet pas aan het sterfbed geldt het woord: ‘Wij zijn bedelaars, dat is waar’. Het leven begint ermee.

Bron citaten: Boek ‘Luther, mens tussen God en duivel’, Hoofdstuk VIII ‘Het sacrament voor de onnozelen’ §1, van Heiko A. Oberman (bij leven hoogleraar kerkgeschiedenis).

(1) Door deze niet (meer) zondermeer te funderen in Christus en in het geloof, maar bepalend te laten zijn wat mensen op grond van hun bevindingen te zeggen hebben over de waarde van deze sacramenten en het gebruik (benutten) ervan door henzelf.
(2) In een (toenemend) aantal kerkelijke kringen kan het doen van belijdenis geduid worden als een ‘tweede doop’ en velen verlangen (tegenwoordig) daarbij dan ook naar het ontvangen van een tweede doop en maken daar ook praktijk van.
(3) ‘Nu ben ik zover’. Zie ook ‘De ‘oer-gemeente’ kende een vroege Doop

Door Hem bent u één met Christus, die dankzij God onze wijsheid is geworden. Door Christus zijn wij rechtvaardig en heilig en door Hem worden wij verlost, opdat het zal zijn zoals geschreven staat: ‘Wil iemand zich op iets beroemen, laat hij/zij zich dan op de Heer beroemen.‘ (Uit Handelingen 1 de verzen 30-31)

Bron afbeelding: Knowing Jesus

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s