‘Een ding mag u niet over het hoofd zien, geliefde broeders en zusters: voor de Heer is één dag als duizend jaar en duizend jaar als één dag. De Heer is niet traag met het nakomen van Zijn belofte, zoals sommigen menen; Hij heeft alleen maar geduld met u, omdat Hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat.‘ (Uit 2 Petrus 3 de verzen 8-9)
Geciteerd 1: Uit de bronnen valt af te leiden dat Luther diep besef had van de heiligheid van God en van Zijn toorn over onheiligheid en zonde (1). Zijn herinneringen laten de conclusie toe dat hij er als het ware voor geschapen was in die angstige twijfel over zichzelf te vervallen die in de handboeken beschreven worden als de ziekte der gewetensnood. Iemand die zo gestructureerd is had geen monnik en al helemaal geen bedelmonnik der observanten moeten worden, zou men vandaag de dag van oordeel zijn. Toentertijd werd echter precies andersom geredeneerd: iemand die zo onzeker was over zichzelf moest de zekere weg naar het klooster kiezen. Luther heeft daar inderdaad die specifieke genezings- en heilsmethoden van zijn tijd kunnen beproeven – overigens met het gevolg dat zijn twijfel groeide.
Geciteerd 2: De ontdekking dat alleen die mens voor God waarlijk rechtvaardig is die uit (of van) genade leeft, gaat gepaard met een herwaardering van de aanvechting. In twee opzichten wordt herwaardering duidelijk: de aanvechtingen zijn geen ziekten en er zijn dus geen geneesmiddelen om een einde aan de kwaal te maken. Aanvechtingen behoren veeleer tot de typerende levensvoorwaarden van alle Christenen. Alleen het vaste geloof in Gods onveranderbare belofte maakt het mogelijk aanvechtingen te weerstaan (2) – niet te overwinnen. (3) De wet van God (4) toont afschrikwekkend duidelijk aan hoever het met de mens gekomen is. Iedereen wordt radicaal als onwaardig ontmaskerd. De wet van God, dat is voor de duivel het onomstotelijke bewijs: geen heil. Pas nu wordt duidelijk dat er geen andere uitweg is voor de mens dan dat hij zijn toevlucht neemt tot de barmhartigheid van God. (5)
Geciteerd 3: De duivel wil het liefst alle Christenen tot aan de rand van de openbaring dringen, ze in verzoeking brengen en een blik te werpen in het wezen van God – namelijk doordringen in de verborgen wil van God – en ze uiteindelijk daarin te laten vallen waarin hijzelf gevallen is: in het niets. Met deze handelswijze onthult de duivel zijn diepst verlangen: hij is ‘niet alleen leugenaar, maar ook moordenaar’.
Geciteerd 4: Toen Luther opriep zowel op het terrein van het geloof als op het terrein van de wereld weerstand te bieden aan de duivel, hem als leugenaar te ontmaskeren en als moordenaar te brandmerken, op dat moment werd zijn eigen theologische en psychologische ommekeer voor kerk en maatschappij een doorbraak die de weg naar de toekomst opende. (…) Was de wereld voor die tijd de brede, absoluut zekere weg naar de hel en leefde ze in verbond met de duivel, zo openbaart ze zich nu, in de reformatorische duivelsspiegel’ als de door God gewilde en in stand gehouden wereld waarin geleefd mag en kan worden, draagster van planten, dieren en mensen. Werden de goede werken eerst gedaan met het oog op God, om aan Zijn hoge gerechtigheid te voldoen, nu wordt ze omwille van de mensen gedaan met het oog op de aarde, in dienst van het leven (6) en het overleven tot aan de jongste dag. De Reformatie van de kerk is het werk van God – aan het einde. De verbetering van de wereld is het werk van de Reformatie – nu al.
Opgemerkt: Of Luther die slotzin ook zo had willen opschrijven (of onderschrijven) zoals hier aan het slot van dit betoog? De Kerk is bederfwerend* en staat in dienst van het koninkrijk van God door de verkondiging van het Woord. Daarom is de wereld nog altijd niet rijp voor de ‘Dag van het Oordeel’ en wil God nog geduld met haar hebben. Toch draagt de Kerk ook bij aan de bespoediging van de komst van die dag, maar dan in positieve zin – zie 2 Petrus 3 vers 12 (onderaan geciteerd).
* Zie Matteüs 5 de verzen 13-16.
(1) Zie o.a. hoofdstuk IV $6.
(2) Luther durft hierbij ook op het geloof van anderen te wijzen en dat te hulp te roepen wanneer iemand zelf in geloof tekort schiet en aan Gods genade en zijn of haar eeuwig behoud alleen nog maar twijfelen kan. Dan mag zo iemand toch gemaand en geholpen worden om deel te nemen aan de viering van het Avondmaal op het geloof van die anderen die om hem of haar heen staan als broeders en zusters. Net zoals die verlamde, die zelf niet naar Jezus kon gaan, maar die door het geloof van zijn vrienden toch bij Jezus terecht kwam… (zie Markus 2 : 1-12)
(3) Niet in die zin dat men zich van alle soorten van aanvechtingen definitief kan ontworstelen.
(4) En het onderwijs van onze Heer Jezus Christus in de Bergrede nog eens te meer.
(5) Dat maakte ook het Oude Testament al duidelijk maar Gods barmhartigheid werd helemaal openbaar toen Zijn Zoon Jezus Christus Zich openbaarde aan het volk van God. Johannes begint er ‘juichend’ over aan het begin van zijn Evangelie.
(6) Behoort toch te zijn: met het oog op en in dienst van het koninkrijk van God.
‘De dag van de Heer zal komen als en dief. De hemelsferen zullen die dag met dreunend geluid vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht. Als dit allemaal op die manier te gronde gaat, hoe heilig en vroom moet u dan niet leven, u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken daarvan bespoedigt! Die dag gaan de hemelsferen in vlammen op, en de elementen vatten vlam en smelten weg. Maar wij vertrouwen op Gods belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont.
Omdat u hier naar uitziet, geliefde broeders en zusters, moet u zich inspannen om smetteloos, onberispelijk en in vrede door Hem te worden aangetroffen. Bedenk dat het geduld van onze Heer uw redding is.‘ (Uit 2 Petrus 3 de verzen 14-15)
Bron citaten: Boek ‘Luther, mens tussen God en duivel’ (Hoofdstuk VI ‘De aangevochten reformator $1 ‘Christenvervolging “vandaag”‘ ) van Heiko A. Oberman (bij leven hoogleraar kerkgeschiedenis).
Bron afbeelding: Tozer Bible Class