De realiteit van de onwankelbare liefde van God… (I)

Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Daarom zal uit de werken der wet geen vlees (geen mens/sterveling) gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde.‘ (Uit Romeinen 3 de verzen 19-20)

Geciteerd 1: De doorslaggevende belemmering om de Schrift te verstaan wordt veroorzaakt door de innerlijke weerstand die de mens heeft tegenover het Woord van God. De exegeet die gebruik maakt van wetenschappelijke, objectieve methoden, moet tot subjectieve luisteraar worden. Dat betekent voor Luther dat hij in de allereerste plaats zondaar moet worden! Hij moet belijden hoe het er met hem voorstaat, want het Woord van de Schrift ontmaskert alle mensen als zondaren (Romeinen 5 : 12) en daarmee als vijanden van God (Romeinen 5 : 10). (1) Juist daarom speelt het thema ‘ootmoed’ zo’n grote rol en wel op een ongehoord moedige en tot nu toe nooit eerder gewaagde wijze: ootmoedig zijn houdt in dat God gerechtvaardigd wordt (2) De rechtvaardiging van God betekent instemmen met Zijn gerechtelijke uitspraak: alle mensen zijn zondaren. God recht doen noemt Luther ‘geloofsgehoorzaamheid’, die vooraf gaat aan alle gerechtigheid door het geloof.
(1) Zie ook Johannes 9 vers 41
(2) Zie ook Lukas 7 vers 29 en Romeinen 3 vers 4

Geciteerd 2: Tot de centrale problemen van het kerkelijk leven uit die tijd behoorde de vraag naar boete, biecht en straf. Het is een bewijs van de verankering van de theologie van Luther in de prediking en de zielzorg van de kerk dat hij juist die thema’s tot de zijne maakt. Luther keerde zich tegen alle ‘werkheiligheid’ en zelfgenoegzaamheid, ook tegen de ademloze jacht naar zelfrechtvaardiging, wanneer hij de boete niet als een tijdelijke noodmaatregel voor een zondaar ziet, maar leert verstaan als de grondvorm van ieder christelijk leven. Het is niet slechts een ‘kerkelijke plicht’, waaraan elke Christen zich minstens eenmaal per jaar diende te onderwerpen, maar voortdurende belijdenis van de ootmoed: Alleen God is rechtvaardig.

Geciteerd 3: Het lijkt waarschijnlijk dat Luther in zijn serie colleges die hij gedurende twee semesters gaf – van november 1515 tot september 1516 – en die gewijd waren aan de brief aan de Romeinen in de eerste maanden van 1516 aangekomen is bij het derde hoofdstuk. In zijn korte aantekening bij het twintigste vers van dit hoofdstuk legt hij de gerechtigheid Gods uit op een wijze die hij in 1545 als een bevrijdende ontdekking beschreven heeft. Alle consequenties staan hem (dan in 1516) nog niet helder voor de geest. De gevolgtrekking, die hij echter wel uitdrukkelijk maakt, luidt dat de mens als zondaar voor God niets kan presteren, maar alleen door genade gerechtvaardigd wordt: ‘ergo sola gratia iustificat‘.
Deze genade wordt door het geloof alleen gegrepen – ‘sola fide’- in het vertrouwen op het Woord van Christus. De stem van de nu al ‘reformatorische’ exegeet klinkt nog ongeoefend en een rij van ontdekkingen wordt nog niet gedaan. Daarom blijft het innerlijk berouw dat ervaren kan worden, de zelfbeschouwing’ zoals Luther het woordelijk noemt, nog een voorwaarde voor de gerechtigheid uit het geloof.
Pas in het begin van 1518 wordt het geloof zo zeer als vertrouwen uitgelegd, dat een Christen als biechteling zich volledig mag, maar ook moet toevertrouwen aan het Woord over de kwijtschelding van de schuld. Hij wordt opgewekt om af te zien van zijn innerlijke toestand: daarmee heeft hij ook de laatste voorwaarde laten vallen.

Geciteerd 4: In het in druk verschenen commentaar op de brief van de apostel Paulus aan de Galaten is die ontwikkeling tot een afsluiting gekomen die Luther in zijn Rückblick (1545) ter gelegenheid van de verschijning van zijn verzamelde werken gepubliceerd heeft. We schrijven het jaar 1519 en vinden de reformatorische ‘ontdekking’ van de gerechtigheid door het geloof als thema duidelijk uitgesproken. Het staat hem nu wel helder voor de geest. De ootmoedige zelfveroordeling is weliswaar niet geheel verdwenen, maar wordt als aanvechting en verleiding van het geweten uitgelegd. Terwijl ik geheel en al zondaar ben, kan ik mij toch op God verlaten, die zich ertoe verplicht heeft mij te zullen redden. De nieuwe gerechtigheid valt niet te bewijzen, in zoverre ze ‘niet berust op onze werken: Ze is veeleer afhankelijk van de belofte van God en die liegt nooit’.
Geloof is niet meer in de eerste plaats geloofsgehoorzaamheid, maar vertrouwen stellen op de realiteit van de onwankelbare liefde van God. God is rechtvaardig, omdat Hij aan Zijn woord gehouden kan worden en trouw blijft aan Zijn belofte.

(Wordt vervolgd)

Bron citaten: Boek ‘Luther, mens tussen God en duivel’ (Hoofdstuk V $5 ‘De doorbraak van de Refomatie’) van Heiko A. Oberman (bij leven hoogleraar kerkgeschiedenis).

Lees ook:Eerst lege handen maken?

Bron afbeelding: Scripture Images

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s