‘Ik zal jullie ook een vraag stellen: Doopte Johannes in opdracht van de hemel
of van mensen?‘ (Lucas 20 vers 4).
Geciteerd 1: In 1519 reist Luther van Wittenberg naar Leipzig. Daar zal hij het debat aangaan met doctor Johannes Eck. Kort voordat de confrontatie tussen beide geweldenaars plaatsvindt, preekt Luther. De kerk zit afgeladen vol, want iedereen wil deze (inmiddels – AJ) beroemde monnik horen. Maar tijdens de preek verlaat een luisteraar schreeuwend en mopperend de kerk. Het is niemand minder dan Eck in eigen persoon.
Waarom was Eck zo verontwaardigd? Luther preekte over Mattheüs 16:19: „En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.”
Dit vers vormt exact de kern van het komende debat: waar vindt de vergeving van zonden plaats, in de sacramenten of in de prediking? Wat is het doel van de zogeheten sleutelmacht? Kan ik weten van Gods vergeving, en mag ik zeker zijn?
Geciteerd 2: Er komt dus een geweldige nadruk te liggen op het belang van geloof. Wie deze woorden van de Zaligmaker niet gelooft, maakt Hem tot een leugenaar. In zijn ”Sermoen over het sacrament van de biecht” (1519) schrijft Luther: „Er is geen grotere zonde dan dat men het artikel van de vergeving der zonden niet gelooft. Deze zonde wordt de zonde tegen de Heilige Geest genoemd. Zie dus wat voor een genadige God en Vader wij hebben! Want door ons te wijzen op het gevaar van die allergrootste zonde, beveelt Hij ons te geloven dat onze zonden vergeven zijn.”
Geciteerd 3: Logisch, dat Eck boos was. Het was zo’n andere visie dan zijn eigen visie. Volgens Eck krijg je vergeving in de sacramenten van doop, biecht en mis – als je tenminste voldoende berouw hebt en op voorwaarde dat de priester zich niet vergist. In Ecks benadering heb je nooit zekerheid van de vergeving der zonden. De priester kan zich vergissen, de biechter ook. Hoe weet je of God in de hemel vergeving schenkt?
Opgemerkt 1: We weten dat het Luthers worsteling geweest is om de vergeving van zijn/onze zonden uit de Schrift te begrijpen en te geloven. Hij kon geen vrede vinden met wat de Rooms Katholieke kerk/leer hem daarover aanreikte. Hieronder woorden van Luther uit 1525 zoals uitgesproken bij het behandelen van Exodus 16 : 14-21, hier alleen het slotwoord over de geestelijke betekenis van het manna.
Geciteerd 4: U kunt op meer plaatsen in de heilige Schrift horen dat al Gods gaven en wonderen, wanneer zij niet bij of in het Woord van God begrepen zijn, niets helpen. Als Gods Woord niet bij het water van de Doop zou zijn, dan was het niets. (1) Idem: als Gods Woord niet bij het manna [of brood] zou zijn, dan zou het deze kracht niet hebben. Dat bedoelt Christus als Hij zegt: ‘Zij hebben het allen gegeten en zijn evenwel gestorven‘ (vgl. Johannes 6 : 49), want zij hebben het daarmee verbonden Woord niet gegeten, daarom werden zij ook niet behouden.
Dit alles heeft ook een geestelijke betekenis. Op deze manier heeft God door het manna het ware Manna willen aanwijzen, dat Hij, Christus Zelf is, zoals Hij in de tekst van Johannes het ook uitlegt (Johannes 6 : 50). Hij zegt: “Dit is het Brood” en wijst op het ‘echte Manna’, dat is op Zichzelf. Hij zegt: “Nu weet u wat het echte Manna is dat uw vaders gegeten hebben.“
U echter weet hoe en in welke vorm [gestalte] Christus het Brood is, maar men moet het niet eten op de manier zoals de Joden het begrepen. Zij zeiden: “Hoe kan deze ons vlees aan ons geven?” (Johannes 6 : 25). Want zij dachten dat zij Zijn vlees met hun tanden moesten verscheuren en [Zijn bloed] met hun mond drinken. Maar zoals het een geestelijke spijs is, zo moet men die ook geestelijk eten.
Eten betekent hier geloven. Door het geloof moet men de spijs ontvangen, namelijk dat Christus’ vlees voor ons gedood [verbroken] en Zijn bloed voor ons vergoten is. Christus wil zeggen: wie gelooft dat ik door de Vader gezonden ben, opdat Ik Mijn vlees en bloed voor u – en voor allen die zalig zullen worden – geef, die heeft het ware Manna en zal niet sterven. Want dit is ons geloof, dat wie gelooft in Christus, voor onze zonden gestorven, die zal zalig worden.
Men moet geloven in Christus, gestorven en opgestaan uit de dood. ‘Wie het vlees en het bloed van Christus eet en drinkt, die heeft het eeuwige leven‘ (Johannes 6 : 54)
Maarten Luther: Predigten über das 2. Buch Mose, 1524-1527, vgl. WA 16, 304, 19-305,24
Geciteerd 5: Bij dit Sacrament willen wij als eerste leren waar het vooral om gaat (net als bij de Doop), namelijk dat het voornaamste punt is: Gods Woord, ordening of bevel. Want het is door geen mens bedacht of verzonnen, maar zonder iemands raad of overleg door Christus ingesteld. Daarom, evenals de Tien Geboden, het Onze Vader en het Geloof zichzelf gelijk blijven in hun wezen en hun waarde, ook al zou u die nooit meer houden, bidden of geloven, zo blijft ook dit hoogwaardig sacrament onwrikbaar bestaan, zodat er niets vanaf gedaan of genomen wordt, ook al gebruiken en behandelen wij het onwaardig.
Dacht u dat God naar ons doen of geloof vraagt om daarnaar Zijn ordening te veranderen? Ook in alle aardse dingen blijft alles zoals God het geschapen en verordend heeft, onverschillig hoe wij het gebruiken en behandelen. Dit moet men altijd weer beklemtonen. Want daarmee kan men doorgaans het gezwets van alle sektariërs weerleggen, want zij zien de sacramenten zonder Gods Woord als iets wat wij (mensen) doen.
Maarten Luther: Der Grosse Katechismus, 1529, vgl. WA 30.1, 222,21-223,21
(1) Opgemerkt AJ: Bij de Doop gelooft de gemeente het bij de Doop verkondigde Woord ook ten bate van de dopeling en later mag de dopeling het bij zijn of haar Doop verkondigde Woord gelovig aanvaarden als (toen) heel specifiek tot hem of haar (uit)gesproken.
Geciteerd 6: In de Naam van God gedoopt worden betekent niet door mensen, maar door God Zelf gedoopt worden. Daarom: al gebeurt het door een mensenhand, het is in waarheid toch Gods eigen werk, waaruit iedereen zelf kan afleiden dat het groter is dan welk werk ook dat door een mens of een heilige wordt gedaan. Want welk werk kan men doen dat groter is dan Gods werk? (…) Waarom? Omdat de Persoon [God Zelf], verhevener en voortreffelijker is. (…) Leer dus hieruit de juiste betekenis te verstaan als men u vraagt wat de Doop is, antwoord dan dat de Doop niet alleen gewoon water is, maar water dat in Gods Woord en gebod besloten is en daardoor geheiligd. Het is dus niets anders dan Goddelijk water, niet omdat het water in zichzelf beter zou zijn dan ander water, maar omdat Gods Woord en gebod erbij komt.
(…) Ja vriend, wie weet niet, dat als het Woord van het water gescheiden wordt, water gewoon water is. Hoe durf je echter in Gods ordening in te grijpen en het beste kleinood er vanaf te scheuren waarmee God het verbonden heeft en waarin God het besloten heeft en God niet wil dát het daarvan gescheiden wordt. Want dit is de eigenlijke inhoud van het doopwater: Gods Woord of gebod en de Naam van God. Deze schat is groter dan hemel en aarde.
(…) Het is zoals ook Augustinus heeft geleerd: “Als het Woord bij het element of natuurlijk wezen komt, wordt het een sacrament.” Dat wil zeggen: een heilig, Goddelijk ding en teken.
Maarten Luther: Der Grosse Katechismus, 1529, vgl. WA 30.1,213, 12-214,21
Bron citaten 1-3: RD Opinie – ‘Luther: Vergeving is verdiend in heilsfeiten, maar gebeurt tijdens prediking’ – door dr. G.A. van den Brink
Bron citaten 4-6: Boek – ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de Heidelbergse Catechismus – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr.
‘Alle mensen die dit hoorden, ook de tollenaars, brachten hulde aan God en Zijn gerechtigheid: zij hadden zich immers door Johannes laten dopen. Maar de Farizeeërs en de wetgeleerden verwierpen het plan van God: zij hadden zich immers niet door hem laten dopen.’ (Uit Lukas 7 de verzen 29-30)
Bron afbeelding: SlidePlayer