De blijde droefheid…

Te dien dage zal de rouwklacht groot zijn te Jeruzalem,
zoals de rouwklacht van Haddad Rimmon in de vlakte van Megiddo.

(Uit Zacharia 12 het 11e vers)

Rouwklacht en feestuur!

Geciteerd 1: Te dien dage, dat is op de dag van het grote feest, het feest van de Geest, als over het huis van David en de inwoners van Jeruzalem zal worden uitgestort de Geest der genade en der gebeden (vers 10)… dan zal… de rouwklacht groot zijn in Jeruzalem.

Geciteerd 2: De eerste lezers en hoorders van Zacharia zullen hier niet veel van begrepen hebben. En evenzeer zullen ze in het duister getast hebben, bij het vernemen van de reden, waarom ze zo bitter bedroefd zouden zijn: “Degene die ze doorboord hebben, over hem zullen ze rouw bedrijven” (vers 10). Het zou dus nog veel erger zijn dan indertijd de rouwklacht over koning Josia (zie 2 Kronieken 35 de verzen 24-25). Daar was het droefheid over een gevallen koning, hier over een vermoorde koning. De droefheid van Megiddo wordt oneindig zwaarder en dieper, omdat nú bij de inwoners van Jeruzalem het vreselijke zelfverwijt knaagt: wij hebben onze eigen Koning dorstoken. De vorst des levens hebben wij gedood. Het Nieuwe Testament verspreidt over dit raadsel het volle licht…

Geciteerd 3: In het koninkrijk van God wordt altijd gezongen én altijd geklaagd. De klaagmuur wordt er evenmin afgebroken als de triomfboog. Er klinkt iets hoog-feestelijks in dat: te dien dage zal de rouwklacht groot zijn te Jeruzalem. Hoe dieper de rouwklacht uit het hart komt, des te hoger zal de jubel stijgen. Het ‘miserere’ vergezeld immers het ‘jubilate amen’.

Zo Gij, Here, de ongerechtigheden gadeslaat, Here, wie zal dan bestaan?Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

Zelfs zal, naarmate de Geest voortschrijdt, de rouwklacht over de zonde worden verinnigd en verdiept. De Catechismus herinnert er de christen, die in het stuk van de dankbaarheid, dus in de binnenste feestzaal zich bevindt, aan, dat hij zijn zondige aard hoe langer hoe meer leert kennen. Hij zag eerst verschillende zonden, maar daalt af tot zijn zondige aard. Hij ontdekt de slechte akker, waarop al die zonden welig groeien, de vuile bron waaruit al die slechtheden opborrelen. Zo iemand zegt niet meer: Ik heb zonde, of ik doe zonde, maar ik ben zonde.

Hoe verder zo iemand vordert op de moeizame weg van de heiligmaking, des te slechter wordt hij. Natuurlijk niet in werkelijkheid. We wáren altijd al slecht. Veel meer nog dan we ooit bij benadering zouden weten. Wie zal z’n verborgen afdwaling doorzien? En wie is de man, die op ’t nauwkeurigst kan zijn dwalingen doorgronden? Maar we leren dit al beter zien. Als ik vuil ben, dan ben ik vuil, ook al heb ik dat zelf in de spiegel nog niet ontdekt.

Gelukkig dat de Here ons de spiegel (van het Woord) voorhoudt. Welgelukzalig is de mens over wie de Geest der genade zó ontzaglijk genadig is, dat Hij ons de ogen wijd open zet voor onze zondige aard. Zo lang dit niet zo is, beelden we ons maar wat in, en zwetsen we maar wat, en denken we dat we dit zo goed doen en dát ook. We zitten het liefst op een troon, als het kon op twaalf tronen tegelijk. Maar de ‘allerheiligsten’ waar de Catechismus ergens van rept, moeten van die troon niets meer hebben. Daar zijn ze al lang afgetuimeld. Zij bidden liever:

Here, laat de laagste plaats
Onder hen mij zijn gegeven
Nooit heeft iemand zoveel kwaad
Tegen zoveel licht bedreven.

Deze ‘rouwklacht’ is een grote vooruitgang op de weg der genade. Opwassen (groeien) in de genade betekent zoveel dieper thuisraken – door Woord en Geest – in de kennis van onze ellende. Dat is een grote zegen. God zegent ons op een andere manier dan wij geneigd zijn te denken. Bijvoorbeeld door ons mooie zondagse pak aan flarden te scheuren, en ons daarenboven geestelijk – en soms ook ‘stoffelijk’ (lichamelijk) – te tuchtigen. We ontvangen een ontzaglijke zegen in de kerk(en) wanneer we onszelf niet meer overeind kunnen houden. Dat is het uur van de rouwklacht te Jeruzalem. Het feestuur tegelijk. We leren dan zien wat zonde en wat genade is. We komen tot de erkentenis hoe schandelijk we de Heiland behandeld hebben en bespottelijk gemaakt, en hoe goedertieren (vriendelijk en zonder verwijt) de Heiland met óns handelt.

We begrijpen nu dat het geen vergissing is, als de profeet het grote feest in de kerk aankondigt als een klaaghuis, dat tot een huis van maaltijden zal worden. En we komen tot de erkentenis, hoezeer we ons hebben vergist, toen we aan het begin meenden, dat dit profetische woord over de heilstijd te Jeruzalem ons overvalt als een donderslag bij heldere hemel.

Bron citaten: Boek – ‘De twee getuigen (Haggaï en Zacharia)’ – door ds. H. Veldkamp (1895-1956)

Bron afbeelding: Bible Verse Images

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s