‘Daarom is het (alles) uit het geloof, opdat het zou zijn naar de genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is.‘ (Uit Romeinen 4 vers 16)
Geciteerd 1: Waar zijn degenen die niet meer over de kloof tussen de zondaar en God kunnen heenstappen, zo vroeg de predikant. „De catechismus begint niet bij Christus, maar bij: hoe groot mijn zonden en ellenden zijn. Pas vanaf zondag 6 gaat het over de Middelaar.”
Geciteerd 2: Wat is uw enige troost in leven en in sterven? Dat ik met lichaam en ziel, in leven en in sterven, het eigendom ben, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus…
Opgemerkt 1: De geciteerde predikant durft het wel aan zo’n ‘leugentje om bestwil’. En blijkbaar is hij toen (helaas) niet onmiddellijk tegen gesproken door collega’s of toehoorders op die 55e Toogdag van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) die gehouden werd in kerkgebouw de Hoeksteen van de gereformeerde gemeente in Barneveld.
Opgemerkt 2: De belijdenis van Zondag 1, is een belijdenis die volkomen gegrond is op wat in Gods Woord ons en onze gedoopte kinderen is geopenbaard. Zoals de ‘Joodse gemeente’ (uit het OT) altijd weer mocht horen ‘Ik ben de HERE, uw God, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd’, zo mag de (NT) gemeente van Jezus Christus horen dat ze uit de slavernij van de zonde zijn vrijgekocht door hun Heer en Heiland Jezus Christus.
Geciteerd 3: De Heidelbergse Catechismus behandelt de wet kort in het eerste stuk, maar vooral en uitgebreid in het derde stuk. De volgorde is: Gebod, Geloof, (opnieuw) Gebod en Gebed.
Maarten Luther schreef: ‘Zonder twijfel houden velen het ervoor, dat zij alles al ontvangen hebben als ze hun ellende kennen – ja, als het alleen over het verstand ging: ik weet dat ik een kind van de duivel ben. Maar daar hoort nog veel meer bij, want u ziet hoe zij afvallig worden die veel spreken en schrijven over hun zonde. Ons leven lang hebben wij nodig deze stukken te leren, want een christen is die mens, die in de eerste plaats zichzelf kent [door het gebod], in de tweede plaats zich aan Christus houdt [door het geloof], en in de derde plaats goede werken doet [door de liefde]. Welke werken dat zijn, leren de Tien Geboden. Wat daartoe nodig is te bidden, leert het Onze Vader. Dat zijn de drie stukken die een mens tot Christen maken.’
Opgemerkt 3: Zelf zou ik Maarten Luthers woorden als volgt willen ‘herschrijven’ (en dan past het nog helemaal in zijn Bijbelonderwijs!): Op grond van onze Doop mogen wij samen met onze kinderen leven uit het geloof dat wij in Christus Gods kinderen zijn (zoals ons dat ook als eerste te belijden gegeven wordt in/met Zondag 1 van de HC). Ons leven lang is het daarom voor de gelovigen opdracht (en gave) om met dankbare harten (samen) te bidden en te danken (zie het Onze Vader gebed) en gelovig te luisteren naar en deel te nemen aan ‘de verkondiging van Christus dood totdat Hij komt’ – Zie 1 Korintiërs 2 de verzen 1-5 en 11 vers 26 en Romeinen 6 de verzen 3-4. Door het geloof stellen wij ons dan ook altijd weer onder het onderwijs van ‘de Wet’*, en doen wij de goede werken uit door de heilige Geest bewerkte dankbare liefde tot God, Die in Christus Jezus onze Vader is.
* Net als ook Jezus discipelen en later de eerste en vroege gemeenten nodig hadden en dat natuurlijk met name door goed te luisteren naar wat onze Heer en Heiland ons over Gods geboden verklaarde in Zijn Bergrede. Door dat onderwijs leren wij onszelf kennen, namelijk wie wij van nature zijn én wie wij door Gods genade mogen zijn, en onze afhankelijkheid beseffen en (dagelijks) belijden met daad en woord, en dat door dagelijks te bidden en Bijbellezen en door de samenkomsten van Christus’ gemeente niet te verzuimen.
Geciteerd 4: Het antwoord (op de hierboven geciteerde) vraag uit Zondag 1 kan evengoed door een kind gegeven worden als door een man van gerijpte levenswijsheid. Dit is trouwens geen tegenstelling want de ware, gelovige levenswijsheid bestaat daarin, dat men ‘wordt gelijke een kindeke’. Vandaar deze kinderlijke uitspraak: ik behoor de Here Jezus toe. Daar is feitelijk alles mee gezegd. Dit is mijn troost, in druk mij toegezegd. (…) M.a.w. ik ben van mijzelf verlost. (…) Wie z’n eigen heer en meester is, is zichzelf niet meer meester, en brengt overal verwoesting, niet in het minst over z’n eigen ziel. Zodat het al met al best te begrijpen is, dat een verloste zo hoog jubelt over de verlossing van zichzelf!
‘Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vader, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.‘ (Uit Romeinen 3 uit de verzen 3-4)
Bron citaat 1: RD Kerk & religie – ‘Toogdag GBS: Gods Woord is als een school, apotheek en wapenkamer‘ – door RD-verslaggever
Bron citaat 2: Uit vraag en antwoord 1 van Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus.
Bron citaat 3: ‘Mijn enige troost – 365 dagen met de Heidelbergse Catechismus‘ – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr.
Bron citaat 4: ‘Zondags kinderen – Kanttekeningen bij de Heidelbergse Catechismus‘ – door ds. H. Veldkamp (1895-1956)
Bron afbeelding: SlideShare