‘Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouweloos tegen elkaar en ontheiligen wij het Verbond dat met onze vaderen is gemaakt?‘ (Uit Maleachi 2 vers 10)
‘Laat ieder horen die deze nood kent‘
Geciteerd 1: Er is God zoveel aan gelegen, dat wij Hem als God van het Verbond kennen, dat Hij door het hele Oude Testament heen Zijn Verbond met ons arme mensen, een trouwverbond, ja een huwelijksverbond noemt. Hij noemt Zichzelf de “Man” van Israël, en Israël is de met Hem getrouwde en nu ook (weer) de Hem ontrouwe “vrouw”.
Zij is zo ontrouw, dat Hij haar van tijd tot tijd moet tuchtigen. Maar wanneer Hij haar ook “een korte tijd” verstoten heeft, heeft Hij haar toch aangenomen in eeuwige barmhartigheid.
Geciteerd 2: Deze voorstelling van God als “Man” en Zijn gemeente als Zijn “vrouw’ gaat in het Nieuwe Testament zelfs zover, dat Christus Zichzelf de Bruidegom noemt en Zijn gemeente Zijn bruid. Die Bruidegom is trouw. Hij is letterlijk “trouw tot in de dood.” Aan het kruis is het trouwverbond van God met ons arme mensen, op de proef gesteld, om te zien of het ook breken zou. En daar heeft het stand gehouden. Daarop doelden we, toen wij zeiden, dat wij de Vader door de Zoon kennen.
In Jezus Christus hebben wij allen één Vader.* En al wordt ook de hele wereld door “onze boze en overspelige natuur” tot atomen verbrijzeld, het blijft een feit, dat Christus aan het kruis het Verbond heeft verzegeld.
Geciteerd 3: De situatie ten tijde van de profeet (Zie Maleachi 2 de verzen 10-16) en in de tijd waarop dit gesprek plaats heeft, is in Israël, kort gezegd, als volgt: de moedelozen zijn werkelijk bezorgd over de achteruitgang van de gemeente, over het verval van de eredienst over de liederlijkheid van de priesters. En zij zouden zelfs ook wel boete willen doen met het vrome oogmerk daardoor een verbetering te krijgen. Daarom “bedekken zij”, zoals de Bode hen toevoegt, “het altaar van de HEER met tranen, geween en gezucht, omdat Hij Zich niet meer wendt tot de offergave, noch iets met welgevallen uit uw hand aanneemt. En jullie vragen: Waarom? (Maleachi 2 de verzen 13-14). Deze moedelozen kunnen niet begrijpen – en dat hoort bij het karakter van hun moedeloosheid – waarom God hen zo geheel en al verlaten heeft, niet meer op hun gebeden let en hun offergave niet meer aanziet. “Waarom dat?” Zo luidt de oude bijna klassieke vraag van de moedelozen van alle tijden.
Geciteerd 4: God geeft door Zijn Bode het korte, harde, maar duidelijke en heilzame antwoord: “Daarom!” Wanneer de moedeloze mensen menen dat dit ongemotiveerd gebeurt en dat God Zijn gemeente zonder oorzaak tuchtigt, dan antwoord Gods Bode: “Daarom!” En dan wordt hij heel duidelijk. Er zijn twee oorzaken…
Geciteerd 5: Over deze dubbele zonde spreken de priesters niet, maar de Bode heeft een boodschap, en het is niet aan zijn believen of gevoelen overgelaten of hij haar brengen wil: “Niemand plege trouwbreuk jegens de huisvrouw zijner jeugd” (Maleachi 2 : 15). Heeft hij de goede dagen met haar gedeeld, dan dele hij ook de moeilijke met haar. “Daarom dat de HEER getuige geweest is tussen u en de huisvrouw uwer jeugd, tegen wie gij trouwbreuk hebt gepleegd” (Maleachi 2 : 14). (…) Dus daarom helpt al dat gezucht en geween en al dat bidden niets, als niet dáár de bekering begint, “want Ik haat de echtscheiding, zegt de Heere, de God van Israël” (Maleachi 2 : 16).
Geciteerd 6: Maar de Bode gaat verder en stelt vast, dat zo iemand dan ook jegens God trouwbreuk heeft gepleegd. Daarmee raakt hij echter een groot mysterie. Zoals God de verhouding tussen Zich en Zijn gemeente, Zijn eeuwig Verbond een huwelijk noemt, zo noemt de Bode het hier nu omgekeerd, van het huwelijk uit gezien, de verhouding tussen man en vrouw, het huwelijk, een verbond.
Evengoed als het Verbond van God met ons mensen ondanks onze ontrouw onverbrekelijk is, even goed is dat ook zo met het huwelijksverbond van twee mensen. “Ik haat de echtscheiding, zegt de Heere“, omdat de echtscheiding het verbond schendt.
Geciteerd 7: “Als de nood het hoogst is, dan is de redding nabij.” Daarom spreekt de Bode van het huwelijk als van een verbond. Daarom spreekt Paulus van het huwelijk als van een verborgenheid tussen Christus en Zijn gemeente. Daarom betreedt Christus als het ware dit slagveld als de Heer en de Heiland van het huwelijk. Zoals Hij het hoofd van de gemeente is, zo is Hij, boven de man, het Hoofd van het gezin. Omdat het huwelijk in bijzondere zin een zee van bloed en tranen is, daarom is hier de Geneesheer en de barmhartige Samaritaan in bijzondere zin aanwezig als Heer, ook over de huwelijksnood.
Laat toch ieder horen die deze nood kent, en, wie kent deze nood niet? Wie kan hier ergens anders staan dan in de sfeer van de vergeving, wie kan hier uit iets anders leven, dan uit het feit van Pasen? Jullie, die in het huwelijk begraven bent, jullie, die in het huwelijk gevangen zijn, die aan het huwelijk te gronde zijn gegaan, jullie die in het huwelijk gevallen zijn, en jullie, voor wie het huwelijk hierom een pijnlijke geschiedenis is, omdat het voor u niet weggelegd was een huwelijk te sluiten, en vooral jullie die gescheiden zijn, die niet maar als geamputeerden, maar als levend gehalveerden moeten verder leven – hoort het toch: Christus is in heel bijzondere zin de Heer en Geneesheer van het huwelijk. Deze verborgenheid is groot.
Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen we dan trouweloos tegen elkaar en ontheiligen het Verbond, dat met onze vaderen is gemaakt? Hebben wij niet allen één Vader, op beide wereldhelften en in beide huwelijkshelften? Eén Vader, in de éne Zoon?!
Bron citaten: ‘De zeven gesprekken van Maleachi’ – ‘Het vierde gesprek “Hebben wij niet allen één Vader?“‘ – door dr. Walter Luthi (1)
(1) Walter Lüthi (1901-1982) was een Zwitsers zielzorger en predikant.
Bron afbeelding: SlidePlayer