‘Legt daarom nu af alle ongerechtigheid en alle bedrog en huichelarij en afgunst en geroddel; en wees begerig naar de zuivere melk, als pasgeboren kindertjes, opdat u daardoor zult groeien; als u tenminste hebt geproefd dat de Heere vriendelijk is.‘
(1 Petrus 2 : 1-3)
Geciteerd 1: Een christen zal zó handelen, dat alle mensen zouden mogen zien en weten wat hij in zijn hart denkt. Namelijk: in heel zijn wandel en doen God prijzen en de naaste dienen, zonder zich hierin voor iemand te schamen. Zodat hij ieder ten diepste zal laten zien waarvoor men hem moet houden, en dat hij geen toneelstuk opvoert waarbij de mensen met open mond staan te luisteren en te kijken.
Verder zegt Petrus ook, dat je je haatgevoelens en geroddel moet afleggen. Daar raakt hij precies de meest algemene zonde onder de mensen, die men overal onder elkaar bedrijft. Kwaadspreken wordt bijna alledaags en zonder nadenken bedreven. Het wordt ook makkelijk en moeiteloos gedaan, zodat niemand het meer ziet als zonde. Daarom, hoed je ervoor (wil Petrus zeggen) als je enigermate de Geest hebt, en ook weet wat de vruchten van de Geest zijn.
‘Als u tenminste hebt geproefd dat de Heere vriendelijk is…’
Geciteerd 2: Dat is echter ‘geproefd’ als ik met mijn hart geloof, dat Christus Zichzelf aan mij heeft gegeven en mijn Eigendom is geworden – én dat mijn zonde en ongeluk van Hem zijn geworden, Nu is Zijn leven van mij en mijn leven van Hem. Als iemand dit met het hart verstaat en gelooft, die proeft en smaakt het – want wie zou daarover geen blijdschap hebben? Wie dit echter niet met het hart verstaat en gelooft, die kan er zich ook niet over verblijden.
Zij proeven echter het beste, die in doodsnood verkeren, of die neergedrukt worden door een kwaad geweten*. Hetzelfde zegt Maria in de lofzang: ‘Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld.‘ Maar wat betreft de verstokte mensen die in hun eigen gerechtigheid leven, die op hun werken bouwen en hun zonde en ongeluk niet voelen – voor hen is er geen smaak of geur aan. Wie aan tafel zit en honger heeft, voor die smaakt alles goed. Wie echter al verzadigd is, die heeft zelfs geen zin meer in het smakelijkste voedsel.
Maarten Luther: Epistel S. Petri gepredigt und ausgelegt (1523), vgl. WA 12, 301 ff
* Opgemerkt AJ: Het gaat hier dus over mensen die door het horen/lezen van Gods Woord en het werk van de Heilige Geest daarmee het ‘te kwaad’ hebben gekregen met zichzelf omdat hun geweten hen overtuigd heeft van (individuele en gezamenlijke!) zonde en schuld en oordeel en ze erkennen en belijden dat die schuld van hen ook dagelijks nog toeneemt. Dat bestaat naast de door de heilige Geest gewerkte overtuiging dat zij toch om Christus’ wil vergeving van hun persoonlijke zonden hebben ontvangen en ook dagelijks weer ontvangen, namelijk op hun eerbiedig bidden van het Onze Vader gebed, waarin we ook altijd weer om (dagelijkse) schuldvergeving vragen. Het werk van de heilige Geest opent ons ook de ogen voor Gods bestraffingen in ons leven en in de samenleving. We zien dat bij David gebeuren wanneer de heilige Geest hem door de woorden van de profeet Nathan de ogen opent voor zijn schuld en Gods bestraffing, maar ook voor de door hem van God geschonken genade en vergeving. We lezen daarvan in 2 Samuël 11 en 12 en Psalm 51.
Zie ook de inhoud van deze blog:
NB. Niet alles uit het betreffende overdenking (19) werd hier overgenomen.
Bron citaat: Maarten Luther – Als goud door vuur beproefd – Korte verklaring van de eerste brief van de apostel Petrus in 60 overdenkingen – Overdenking 19 – Samengesteld, ingeleid door H.C. van Woerden – © 2020 Den Hertog B.V., Houten.